#Ge/2020-08-05

voorgaande

voorgaande

versie-7.0

J. J. van Weydom Claterbos

‘Wandelleraar’ GOMvL. J. J. Van Weydom Claterbos

 Onderwerpen Drenthe

Een man die grote invloed heeft gehad op het ontstaan van de eerste Handkracht zuivelfabriekjes in Drenthe is J.J.van Weydom Claterbos.

Johannes Jacobus van Weydom Claterbos, woonde te Kampen en was, vanaf de oprichting in 1889 tot het eind in 1897, leraar van de ‘ambulante Zuivelschool’ van de Gelders-Overijselse Maatschappij van Landbouw (G.O.M.v.L.). De in 1889, naar Engels voorbeeld, opgerichte ‘school’ moest proberen af te rekenen met allerlei, vaak generaties lang gehanteerde ‘verkeerde’ gewoonten en gebruiken bij de boter en kaasbereiding op de boerderij. Dat dit niet een gemakkelijke opgave was kunnen we ons wel indenken, grote verschillen in leeftijd, opleiding, ervaring en opvattingen maar ook de, relatief, korte cursusduur, het slechte water tijdens de lessen ed. waren er de oorzaak van dat het succes niet altijd even groot werd. De leraar klaagde over het gebrek aan belangstelling en ook de ingenomenheid met eigen kennis en werkwijze bij vele boerinnen was soms hinderlijk.


“Zelftevredenheid der ouders met hunne sedert jaren gevolgde handelswijze en schuchterheid der meisjes zelve hebben vele belet aan de cursus deel te nemen”. (1)
In het gedenkboek n.a.v. honderdjarig bestaan van het D.L.G. (2) komen we van J.J. Weydom Claterbos, voor het eerst tegen in de beschrijving van het jaar 1880, (blz. 111), en wel in verband met een lezing, door hem gehouden, naar aanleiding van een zuiveltentoonstelling in Londen


Het verslag spreekt van een “belangwekkende voordracht, behelzende een opwekking aan de landbouwers tot het fokken van uitstekend fokvee, welke voordracht met onverdeelde aandacht werd aangehoord”.
In 1890 en volgende jaren werd hij door de G.O.M.v.L., als z.g. ‘wandelleraar’, uitgeleend aan het Drents Landbouwgenoodschap, (D.L.G.) om, ‘Landbouwlezingen’ over de zuivelbereiding te houden. Op blz. 133 van het eerder genoemde gedenkboek, kunnen we vinden dat er dat jaar lezingen zijn gehouden door van Weydom Claterbos, Zuivelconsulent te Kampen.
Op blz. 134, over het jaar 1893, lezen we dat er een cursus zuivelbereiding, in Rolde is gegeven door “de Zuivelconsulent”.

De zuivelbereiding was in die dagen vrouwenwerk, in de advertenties, die regelmatig te vinden waren in de Drentsche Couranten, werden dan ook vooral de vrouwen en meisjes, dringend verzocht om de lezingen bij te wonen, de cursussen werden alleen door vrouwen bezocht. Dat deze bij de lezingen ook goed vertegenwoor-digt waren kunnen we lezen in tal van krantenberichten uit die tijd

Vooral in de jaren 1894 en 1895 heeft van Weydom Claterbos op dit terrein een grote activiteit ontplooit. Op tal van plaatsen in de provincie en veelal juist in wat men tegenwoordig als de kleine kernen pleegt aan te duiden trad hij als spreker open in enkele grotere dorpen gaf hij een cursus, dat wil zeggen een serie aaneensluitende voordrachten over de zuivelbereiding.(3) Een van zijn voornaamste stellingen was: ‘Zonder goede melk geen goede boter’. Als middel om goede melk te hebben gaf hij aan: ‘het koud houden van de melk’ vooral in de zomer, maar ook tijdens het z.g. ‘uitromingsproces’.

  Teksten ook geplaatst in: MAP-J.J-v-Weydom-Claterbos-1884-1910.pdf  - nw. venster

Eind 1894, kom ik de heer J.J. v. Weydom Claterbos ook tegen in Zeeuwsche Couranten. 6 dec. een lezing in Cortgene, 30 dec in ‘s-Heerarendskerke. Juni 1896 nogmaals een verslag van een lezing in Schoondijke.

Eerste maal de naam J. J. Van Weydom Claterbos (ook als Weijdom)

Hier nog als directeur van de melkinrichting te Kampen

Het gebruik van thermometer, kneedbord, schoon maken van gereedschap en lokalen, maar vooral het gebruik van een kleine handkrachtcentrifuge, - eind 1892 werd door de zuivelschool een Alfa handkracht ‘Separator’ aangeschaft - moesten de leerlingen en belangstellende kijkers, overtuigen van de noodzaak tot verandering.(1)

In zijn lezingen en cursussen kwam hij uiteindelijk altijd tot de slotsom dat men de melk beter niet op de boerderij kon verwerken maar in kleine met handkracht gedreven boterfabriekjes zoals er reeds vele waren in Zuid-Limburg en Noord-Brabant. Of hij zelf een van deze fabriekjes had bezocht, is niet bekend maar wel aannemelijk.

In eerste instantie was men binnen de G.O.M.v.L. van mening dat verbeteringen der bereidingsmethoden op de boerderij, door middel van cursussen, gegeven door de ambulante zuivelschool voldoende was.
Een commissie, die zich bezig hield met de doelstellingen van de zuivelschool, had zich in een circulaire echter uitgesproken voor de oprichting van kleine boterfabrieken - het z.g.n. Limburgse systeem.(4).
Dat van Weydom Claterbos, het hier, wat Drenthe betreft, mee eens was, kunnen we afleiden uit zijn aansporingen in deze zin gedaan aan het slot van zijn vele lezingen.

Dat zijn invloed in die dagen groot geweest is, leiden we af aan het feit dat in tal van dorpen en gehuchten in Drenthe na korte tijd kleine handkracht boterfabriekjes, volgens "Limburgs systeem" werden opgericht.
Dat hij niet dadelijk aanstuurde in de richting van stoomzuivel­fabrieken, heeft alles te maken met zijn goede kennis van Drenthe en zijn bewoners.
Het was een slechte tijd geweest, vele jaren lang. Slechts een klein deel der boeren beschikte over voldoende bedrijfskapitaal, en door de droge zomers van 1892 en 1893 was de toestand in dit opzicht nog veel slechter geworden


Alleen al om die reden, zouden de boeren er niet toe te bewegen zijn geweest om aansprakelijk gesteld te worden voor het risico van een grote zuivelfabriek. Daar kwam bij dat deze van een veel groter gebied haar melk had moeten betrekken, wilde de fabriek rendabel zijn.

Verder waren er nog weinig wegen verhard, terwijl de zandwegen gewoonlijk in slechte toestand verkeerden. Maar de voornaamste reden van de kleinschalige aanpak was dat het gemakkelijker was om de boeren van één dorp of buurtschap iets gemeenschappelijks te laten doen, met zg. eigen volk, dan met vreemden. (5)
De heer van Weydom Claterbos heeft tijdens zijn lezingen duidelijk gestreefd naar het tóén haalbare. Beter een eenvoudige handkracht, dan helemaal geen fabriek.

Tijdens de feestelijke vergadering, gehouden nav. het 50-jarig bestaan van het D.L.G., op 21 augustus 1894, werd o.a. een overzicht gegeven over de ontwikkeling van verschillende Drentse aangelegenheden

1 januari 1894 waren er in Drenthe: 34 dorpsverenigingen, 13 boterfabrieken, (6 coöperatief, 3 N.V. en 4 particulier), er waren 4 boterfabrieken in aanbouw, (waarvan 2 coöperatief en 2 particulier) en op vele plaatsen waren er voorbereidingen of werd er over de oprichting van boterfabrieken gesproken. In 1894 werden er ook weer cursussen gegeven in de Zuivelbereiding

Het D.L.G. plaatste begin januari 1895 enkele malen een advertentie, over lezingen die Van Weydom Claterbos, die winter in diverse plaatsen in Drenthe zou komen houden.

De lijst overziende moeten we wel tot de conclusie komen dat het een man was van grote ijver en uithoudingsvermogen
Hij doorkruiste bijna geheel Drenthe onder moeilijke omstandig­heden. Zoals eerder opgemerkt de meeste wegen in ons gewest waren destijds nog onverhard en in de eerste twee maanden van 1894 en 1895 vroor het hard en viel er veel sneeuw.

In onderstaande plaatsen werd in 1895 een lezing gehouden: (6)

Peize           donderdag     17 januari

Odoorn       zaterdag         19 januari

Ansen         maandag        21 januari

Hoogeveen  woensdag       23 januari

Hooghalen  donderdag     31 januari

Roswinkel   zaterdag           - februari.

Yde             maandag         4  februari.

Roderwolde woensdag       6  februari.

Een             donderdag      7  februari.

Sleen          zaterdag         9  februari.

Borger         vrijdag           15 februari.

Gieten          ?                  16 maart


In de Drentsche en Asser Courant van 4 maart 1895 stond een verhaal, geschreven door van Weydom Claterbos. Hij doet daar een oproep aan alle reeds bestaande (handkracht)fabriekjes die hij de afgelopen zes weken had bezocht, om toch vooral schoon en netjes te werken, de melk goed te controleren, de directeur voldoende tijd en gelegenheid te geven voor deze controle, (alleen een paar flinke armen zijn niet voldoende de man moet ook kundig zijn). (zie verder op).

Dat de lezingen van de Zuivelleraar invloed gehad hebben zien we aan het volgende; op 1 januari 1897 werkten er in Drenthe 56 coöperatieve boterfabrieken van welke 40 met handkracht en 16 door stoom werden gedreven


In 1897 werd de school, die in de afgelopen jaren meer dan elfhonderd leerlingen had gehad, (en een dubbel aantal kijkers), opgeheven De fabrieksmatige boterbereiding was daar oorzaak aan. Er werd in overeenstemming met de veranderde omstandigheden, het zuivelconsulentschap ingesteld.

Van Wydom Claterbos zou deze functie korte tijd vervullen in Gelderland.
                                                              -----------------------

Uit boek over de ‘Fabriek’ in Westerbork - 2005 - blz. 53:
J.J. Van Weydom Claterbos had industriële ervaring opgedaan als directeur-eigenaar van een aardappel-meelfabriek in Dedemsvaart en - wat wel bekend was - als directeur van de zuivelfabriek in Kampen.
Hield in 1897 een lezing in Westerbork; “Het verbeteren der melkkwaliteit voor levering aan de boterfabriek”. Dit n.a.v. veel problemen op de fabriek!

Om verwarring te voorkomen het volgende:
Deze J. J. van Weydom Claterbos, geboren in 1842, was voor dat hij in 1889
wandelleraar, van het G.O.Z., direkteur van een melkinrichting te Kampen, daarna vier jaar - 1894 t/m 1898 ‘zuivelconsulent’ van de Provincie Gelderland, daarna. Hij overleed in 1909.

Zijn zoon J.C. van Weydom Claterbos, komen we in het begin van de Drentsche zuivelindustrie ook tegen. Hij werd de opvolger van de, voorjaar 1905, vertrekkende zuivelconsulent, F. E. Postuma. 4).
Vóór hij in Drenthe kwam was hij van 1897 t/m 1905 Zuivelconsulent in Provincie Limburg


J.C. van Weydom Claterbos werd bij Koninklijk Besluit van 31 maart 1913 aangesteld tot Rijkszuivelconsulent in Drenthe. (met ingang van 1 april 1913.) De heer Claterbos jr. is tot 1935 in Drenthe werkzaam gebleven.


1)  H.B. Hylkema  Leerboek der Zuivelbereiding  1947

2)  J. Homan  Gedenkboek 100 Jr. D.L.G.  1913 / 1923

3)  E.J. Werkman Het begin van de zuivelindustrie in Drenthe 19??

4)  J.A. Geluk  Zuivelcoöperatie in Nederland blz. 169  1967

5)  A. ten Heuvel De ontwikkeling vd landb. in Dr.  1914

6)  Diverse Drentshe en Asser Courant  1894 en 1895

Hooghalen, 1 Febr. Gisterenavond hield de heer J. J. van Weydom Claterbos hier ten huize van den logementhouder Gr. Kuiper de aangekondigde voordracht over boterbereiding.
Een nu juist niet talrijk, doch aandachtig publiek, waaronder een tiental jonge boerendochters aan wier zorgen de behandeling van de melk en boter grotendeels wel zal zijn toe­vertrouwd, volgde met de meeste belangstelling den talentvolle spreker.
Wanneer wij zeggen, dat de heer C., de boterbereiding behandelde, gelijk hij hier voor twee jaren deed en welk zaad toen ongetwijfeld in goede aarde is gevallen, is dit eigenlijk niet heel correct uitgedrukt.

Met het oog er op, dat te Beilen in het laatst verloopen jaar eene boterfabriek is verrezen, schetste de heer C. het meer wenschelijk om over iets anders te spreken. Voor hen, die dan nog gaarne een of andere inlichting omtrent het botermaken wenschten, bleef daarvoor de gelegenheid open en verklaarde hij zich gaarne bereid desbetreffende vragen te beantwoorden


Spreker had eigenlijk tot onderwerp “wat moet de boer doen om in het belang van zijn eigen zaak en in dat van den boterfabrikant zooveel mogelijk voordeel van zijn melkvee te trekken”. Een zeer interessant onderwerp waarlijk; te meer nu in de laatste jaren zulk een enorme ommekeer in de wijze van botermaken heeft plaats gevonden en de fabriekmatige bereiding de ouderwetsche karn en melktonnen annex paardenmolens en hondenmolens naar den zolder of een of ander hoek heeft doen verhuizen, en terwijl nog steeds de fabrieken als paddestoelen uit den grond verrijzen.

Spreker begon dan met zich te verheugen bij vrouw Kuiper een zoogenaamde “meetemmer” in gebruik te zien.
Wanneer men zoo eens vraagt, hoeveel melk geeft deze of gene koe, dan is gewoonlijk het antwoord, “een mooie slomp”. Doch van de honderd boeren kan er vaak niet één zeggen hoeveel “die mooie slomp” in liters bedraagt. En toch is het eene eerste vereischte, dat men weet hoeveel elke koe geeft. Vooral in den tegen-woordige tijd, nu de zuivelproducten laag in prijs zijn. En het is niet voldoende dat men eens een enkele keer meet hoeveel melk men van elke koe krijgt.

Neen, er dient geregeld gemeten te worden. Van de opbrengst moet elken dag voor elke koe afzonderlijk aantekening gehouden worden, opdat men bij het einde van het jaar kan zeggen, die koe heeft zooveel melk gegeven. Dat meten van de melk kost toch waarlijk niet zooveel tijd en moeite, dan men daar tegen op moet zien en ook het aanschaffen van een emmer met de maat er in is geen het minste bezwaar. Laat deze misschien een twintig cent meer kosten dan een andere emmer. Wanner men daarmee is begonnen, is men reeds op den goede weg. Men zal dan de beste melkgeefster leeren kennen van minder goede koeien.


Men zal dan zien, dat het verschil in opbrengst in liters melk bij onderscheidene koeien, die hetzelfde voedsel wordt toegedient of die in dezelfde weide grazen, verbazend is. Spreker noemde sprekende cijfers van koeien op twee boerderijen in Ossendrecht (N.B.), waar eenne koe het enorme bedrag van 5800 liter melk in één jaar had opgebracht, terwijl een andere - ook nog lang geen slechte - slechts tot 3000 liter kwam. Wil men dus het meeste voordeel uit zijne melkerij putten, dan zorge men nummer één nauwkeurig te weten hoeveel iedere koe geeft.

Praten onder het melken of bij tussenpozen geheel op te houden is zeer nadelig. De koe laat dan de melk niet schieten en en gevolg daarvan is, dat er melk achter blijft en het dier niet uitgemolken wordt. Dit veroorzaakt spoediger droog worden. De grootste zindelijkheid moet bij het melken op den voorgrond staan en bij de behandeling van de melk nimmer uit het oog worden verloren.

Wanneer nu, zoals hier velen doen, de melk aan de fabriek wordt geleverd en deze over een afstand van één á anderhalf uur per as vervoerd moet worden, kan de veehouder er veel toe bijdragen, dat ze in goede staat daar aankomt. Vooral bij heet weder heeft de melk op zo’n afstand veel te lijden, te meer nog als het vervoer geschied op een rijtuig zonder veren.

Men zij daarom niet onverschillig of denke vooruit er maar mee, de fabrikant moet zich er maar mee redden. Het spreekt vanzelf, dat die met den besten wil van melk, die half gekarnd is, geen eerste kwaliteit boter kan maken.


Eene nuttige zaak is het daarom, dat de melk te-huis eerst flink wordt afgekoeld door de bussen een tijdlang op een koele zuivere plaats in koud water te plaatsen. Vooral met de melk die ‘s avonds gemolken wordt kan dit gemakkelijk geschieden.


Wanneer de melkleverancier zo de belangen van de fabrikant behartigt zal deze in staat en ook ongetwijfeld er over uit zijn de boer tegemoet te komen. De laatste heeft daar trouwens dan aanspraak op. Ten eerste ontvangt de boer voor veel melk veel geld. Wordt die naar vetgehalte - wat Spr., zeer wenselijk vind - uitbetaald, dan zullen de voordelen, volgens aanwijzing van het vorenstaande te behalen, nog beter tot hun volle recht komen.

Ook om reden het een sterke prikkel is voor anderen, wier melk niet dat vetgehalte heeft waartoe het gebracht kan worden, is Spr. zeer vóór betaling naar vetgehalte. In elk geval zal de fabrikant voor puike melk altijd in verband met den boterprijs de hoogste markt kunnen geven.

Doch ook nog in een ander opzicht kan de fabrikant den boer meewerken. Algemeen vindt de mening ingang, dat de ondermelk, welke van de fabriek terug komt,weinig deugt om aan jonge kalveren te geven. Spr. kan die mening niet geheel onderschrijven. Als de ondermelk nog volkomen zoet is bij de ontvangst, gelooft hij, dat ze vrijelijk aan kalveren mag worden gegeven. Men zij echter voorzichtig en geleidelijk van volle melk over tot ondermelk, liefst met toevoeging van een handje vol haver daags, droog voorgelegd. Doch bij den zomerdag is de ondermelk bij ontvangst dikwijls reeds zuur en kledderig. Met zulken melk zij men voor jonge kalveren een weinig voorzichtig. Merkt men, dat zij die dieren hindert of niet goed bekomt, dan houde men direct daarmee op.


De fabrikant heeft het echter met opoffering van enige kosten aan stoom in zijne macht de ondermelk tegen een spoedig bederven te behoeden. Wanneer die melk door stoom verhit wordt tot 75 á 80 oC, of door een apparaat met koud water direct als zij uit de centrifuge komt flink wordt afgekoeld, zal zij veel langer zoet blijven.

Als er samenwerking bestaat gelooft spr. dat de fabrikant in dezen zoveel mogelijk aan de wensen van de boer zal voldoen.
Met een woord van dank voor de betoonde belangstelling sloot de heer C. zijn van het begin tot het einde boeiende voordracht.
Daarna had het melkonderzoek plaats en gaf spr. nog enige opmerkingen bij het gebruik van de butyrinemeter.

Spr. achtte betaling naar het vetgehalte der melk het beste, beter dan naar roomgehalte, wijl dit geen zuivere basis is.

Op een vraag van een der aanwezigen, of spr. het een nuttige zaak achte om voor Hoog- en Laag-halen, waar circa 200 koeien staan, een fabriek met handkracht op te richten, durfde spr. met het oog er op, dat Beilen eene stoomfabriek bestaat, geen bevestigd antwoord geven

DAC. 20 Febr 1895.
Borger, 16 Febr. Net als bovenstaand verhaal uit Hooghalen, een even lang stuk, nu uit Borger.
Aangezien het de zelfde onderwerpen beschrijft, als dat in het Hooghalen is dit niet opgenomen - wel in mijn bezit.

4 Maart 1895, vraagt van Weijdom Claterbos aan de redactie van de DAC. om te mogen reageren op alle eerder verschenen stukjes.


DAC. 4 Maart 1895.

Boterfabrieken.

Nu gij, mijnheer de redacteur, in de laatste weken herhaaldelijk, naar ik hoor, want gelezen heb in het niet, uwe kolommen hebt geopend voor verslaggevers die mijne voordrachten hadden bijgewoond, nu zult gij mij zeker niet weigeren ook eenige plaatsruimte te vragen voor het onderstaande, want ik weet geen anderen noch beteren weg om te zeggen wat op mijn hart ligt dan door uwe courant.


Zes weken nagenoeg ben ik in Drenthe geweest, in alle richtingen doorkruist, en heb er mij in verheugd dat op vele plaatsen men is wakker geworden of begint te ontslapen. Op mijne reizen was ik in de gelegenheid verscheidene boterfabriekjes te bezoeken en met besturen van nog op te richten boterfabriekjes te spreken en is het mij nog eene behoefte hierover een en ander mede te deelen.


1). Had ik wel gehoopt te kunnen getuigen dat het aan alle boterfabriekjes even netjes en helder uitzag. Nu dat is niet het geval en liet dit aanvankelijk wel wat te wensen over.

Nu weet ik wel dat het ook juist het ongunstigste jaargetijde was met sneeuw en vorst, maar als men eenmaal gewoon is iets netjes te verrichten, dan kan men dat al spoedig bemerken bij een onverwacht bezoek, hoe en waar een en ander geplaatst is, hoe iets wordt aangepakt.


2). Heb ik van verscheidene plaatsen den indruk medegenomen, dat er te weinig tijd en zorg besteed wordt aan het controleren van de melk, wanneer ‘s-morgens de melk ontvangen wordt en het is door den slechten weg al veel later geworden dan anders, dan is het zeer verklaarbaar dat men dan haastig is, de bussen gauw geopend, uitgegoten, de melk gemeten, deze dan in grote fabrieken in een melkbak of reservoir, in kleine fabrieken de melk in een roombus in eene fornuispot met warm water wordt gezet om dan ontroomd te worden.


Dit een en ander geschiedt dan in vertrouwen dat de melkleverancier alleen melk van gezonde koeien levert en zich stipt houdt aan de bepalingen of statuten die vastgesteld zijn bij de oprichting, dat er ook altijd eerlijk en trouw gehandeld wordt en toch is dit niet goed.


Mij werd door een directeur geklaagd dat enkele leveranciers de melk van eene pas gekaft hebbende koe te vroeg leverden, ze niet lang genoeg te huis hielden, iedere liter bracht immers zijn geld op. Om dezelfde reden werden soms de koeien te lang doorgemolken en was er een verkeerde smaak aan de boter en laten we ook in Drenthe maar niet te veel vertrouwen stellen in de eerlijkheid der luitjes, want, al willen ze nu juist niet met opzet de melk met water verdunnen of de emmers met water omspoelen en dit er bijvoegen, nu in een winter met de afgeroomde melk van den vorige dag wel zoet kan houden, dan is het voor sommige wel eene verleiding wat afgeroomde melk bij de koude avondmelk te doen.

Als een staaltje dat een boer eens proberen wilde of ze aan de fabriek wel goed wakker waren, werd mij medegedeeld, dat een volle bus met karnemelk de vorige dag aan de boer geleverd, de volgende dag als zoete melk weer binnen geloodst zou worden! en werd mij dezer dagen nog schriftelijk medegedeeld, dat men op eene fabriek vier leveranciers ontdekt had, die afgeroomde bij de goede melk gevoegd hadden.


Men kan in dit opzicht niet te streng zijn en naar mijn inzien wordt dit op vele fabrieken veel te licht geteld.

Wanneer nu dagelijks 2000 liter melk verwerkt wordt en men hiervoor 3 ct. moet uitbetalen, dan wordt dit toch een som van zestig gulden, en wanneer men nu van alle leveranciers zestig gulden in contanten moest ontvangen en de directeur moest bijpassen als er te kort was, dan zou men zeker wel nauwkeurig toezien of ieder zijn aandeel tot de laatste cent toe betaalde.


Aan een fabriek is het even nodig dat er streng werd toegezien, moet de melk geroken, geproefd en een monster ter onderzoek genomen worden en op weinige fabrieken vond ik hiertoe een geschikte gelegenheid.


3). Aan zeer veel fabrieken moet de directeur te veel medewerken en wordt hem daardoor te weinig tijd overgelaten om controle uit te oefenen.
Het is hiermede ook al gesteld als op een grote boerderij, als de boer zelf de ganse dag staat mest te laden, kan hij niet zien wat er op andere plaatsen gebeurt en wordt juist door velen hij voor een goede boer boer versleten die ‘t hardst medewerkt.

Wanneer in een fabriek gewerkt wordt, moet tijdens het afromen de directeur onderzoeken of dat werk goed gebeurt, als gekarnd is nagaan of uit de karnemelk de boter zo volledig mogelijk is en als van een ander ook aantekening gehouden wordt, dan krijgt het bestuur ook een goed overzicht van de zaak.


4). Daarom is het naar mijn inzien zo hoog nodig dat aan de fabrieken, die nog in wording zijn, als Norg, Donderen, Eext, Annen, Anloo, Zeijen, Deurse, Roswinkel enz., de zaak niet te licht gesteld wordt en men bij de aanstelling van een directeur niet vraagt voor hoe weinig geld kunnen we klaar komen, evenmin is het voldoende een directeur met flinke armen aan het lijf te nemen, die een uur kan draaien, van veel groter belang en geldelijk voordeel is het dat hij kan onderzoeken of de grondstof, die hem ter verwerking gebracht wordt, goed, deugdelijk of vervalst is en de werktuigen het werk goed verrichten.


5). aan alle handwerkboterfabrieken zag ik wel dat de room zo spoedig mogelijk in koud water werd gezet, maar ‘s-winters schijnt men niet overtuigd te zijn dat een roomafkoeler beter is. Met een koelbak en een afkoeler bereikt men niet hetzelfde doel. In eerstgenoemde kan de room wel afkoelen, koud gemaakt worden, maar juist met een afkoeler, wanneer de room hierlangs langzaam heen loopt, geeft men aan de gassen, dampen, lucht, die in de melkzit, zo heerlijk de gelegenheid om te ontwijken. en men bereikt dit doel beter met een afkoeler dan met alleen de room in het water te zetten, vooral als er een laag schuim op zit en vooral op die plaatsen waar des winters de koeien op de mest of in potstallen staan komt mij het koud maken door middel van een afkoeler noodzakelijk voor en raad ik daarom in nog op te richten fabrieken een zuig- en perspompje aan, waardoor men het in de macht heeft het water in een waterbak te pompen en van daar uit naar verschillende plaatsen kan heen leiden


6). Het tijdrovende en lastige voorwarmen der melk in een fornuispot kan best vervangen worden door aanschaffing van een verwarmingscirculatieketeltje en melkvoorverwarmer en bespaart veel arbeidsloon. Aan vele personen heb ik hiervan een tekening laten zien. Binnen enige dagen wordt in Gelderland deze toestel geplaatst en blijft het mij dan bij ondervinding dat het aanbevelingwaardig is, in N.-Brabant bevalt het uitstekend, dan kunnen belangstellende personen bij mij wel nadere inlichtingen krijgen en zal ik de plaats opgeven waar men dit in werking zien kan.


                                                Dankbaar voor de toegestane ruimte.

                                                                              J.J. van Weijdom Claterbos

Nu komen we een tweede, een niet minder belangrijk punt, dat met het eerste nauw samengaat. Spr. heeft gehoord, dat de melk aan de stoomzuivelfabriek te Beilen enkel naar het aantal liters wordt uitbetaald en niet naar het vetgehalte. In zoover zouden dus de leveranciers tevreden kunnen zijn met koeien die veel melk geven en derhalve veel voordeel afwerpen. Doch zal de fabriekant een flinken prijs voor de melk besteden, dan dient de veehouder te zorgen, dat hij melk van uitstekende kwaliteit aan de fabriek leverd. De belangen van leveran-cier en botermaker gaan al weder hand aan hand en wanneer de een goed de belangen van den ander be-hartigt, dan kunnen vele ware of vermeende bezwaren, die de fabrieksmatige boterbereiding aankleven, uit den weg worden geruimd.

Het is daarom een tweede vereischte, dat de boer weet welke koeien de beste melk geven met het hoogste vetgehalte en waaruit de meeste boter kan worden verkregen.

Is het verschil in liters opbrengst melk bij onderscheidene koeien erg uiteenlopend, hetzelfde ziet men bij de deugd der melk. Is men gemiddeld 14 á 15 liter melk noodig om een half kilo boter te karnen, spreker haalt voorbeelden aan van twee koeien van eene boerderij uit den Achterhoek van Gelderland, van welke hem persoonlijk is gebleken, dat men van de eene slechts 14 en van de andere 25 liter melk nodig had voor een pond (half kilo) boter. Een verschil alzoo van 11 liter.

Om tot de wetenschap te komen, welke koe de vetste melk geeft is het zonoodig dat het vetgehalte der melk onderzocht wordt. Het beste daarvoor is de butyrinemeter of een Nederlandsch woord de melkmeter. Spr. had twee monstertjes melk van koeien van den heer Kuiper voor zich staan, welke hij straks zal onderzoeken. De zoeven genoemde butyrinemeter is een eenvoudig glazen buisje, waarin men langs chemischen weg een weinig melk door middel van spiritus, ether en een paar druppels opgeloste potasch ontbind in water, kaas en vet. De behandeling van dit werktuigje is zeer eenvoudig, de proefneming is zeer goedkoop en, dien het eenmaal is voorgedaan, is in staat de proef later zelf toe te passen. Om deze uit te voeren doet men in de glazen buis drie druppels potasch, 10c.L. spiritus, 10c.L. aether en voorts nog 10c.L. van de te onderzoeken melk. Voor het nauwkeurig meten van deze drie ingredienten heeft men een glazen meetbuisje, dat bij de butyrine-meter behoort, nodig. Men sluit vervolgens de eerstgenoemde buis met een kurkje, houdt deze onder flink schudden een poosje in de warme hand en keert haar ten laatste onderste boven, met het kurkje naar beneden.

Nu ziet men het botervet in den vorm van bolletjes naar boven stijgen tot dit eigenlijk geheel ophoud. Wijl op de glazen buis juist op dat gedeelte een verdeeling door streepjes wordt aangewezen, kan men zien hoeveel vet de melk bevat.

Zoals wij zoeven reeds opmerkten is ook het vetgehalte zeer uiteenlopend, niet alleen bij verschillende koeien, al krijgen die ook hetzelfde voedsel, maar ook bij elk dier afzonderlijk op verschillende tijdstippen. Een koe geeft in gewone omstandigheden kort na het werpen van het kalf veel vetter melk dan eenige maanden later. De proeven met de melk van den heer Kuiper wezen daar ook op. Zelfs bij het melken dient men daarop te letten. Er is een spreekwoord “de laatste drop is de boterknop”.

Welnu, met de buyrinemeter is het gemakkelijk aan te tonen dat de laatste melk, die den uier bij het melken verlaat, verreweg de vetste is. Daarom is goed uitmelken eene eerste vereischte.
Nu is de veehouder, in staat de dieren met de edele eigenschappen van veel en vette melk te geven te leren kennen van de mindere goede.

Wil hij verstandig handelen, dan zal hij bij het aanfokken van jongvee er op letten, dat hij afstamelingen aanhoudt van de edelste dieren, er minder om gevende of deze al dan niet fraai getekend zijn. Zijn belang eist, dat hij op de deugd der moeder let bij “aanzetten” van het kalf. In den regel toch erft het jong veel van de eigenschappen over van de moeder. In de derde plaats dient er voor gezorgd te worden, dat er goed gemolken wordt. Steeds worde gezorgd, dat dit krachtig met de volle hand en niet tussen duim en vingers geschied.

Hierna enkele stukjes die in de Drentshe en Asser Courant van voorjaar 1895 stonden, nav. diverse gehouden lezingen van de Heer J.J. van Weydom Claterbos.

DAC. 24 Jan. 1895
Ansen, 23 Jan. Gisteravond hield de heer Claterbos de van wege het Genootschap van Landbouw aangekondigde lezing, voor een ruim 30 tal mannelijke en bijna evenveel vrouwelijke hoorders en hoorderessen, ten huize van de erven Barends.
De heer Claterbos sprak over fabrieksmatige boterbereiding, welke daar, waar zulks kon geschieden, te verkiezen is boven de tot nu toe gebruikelijke wijze van botermaken.
Hij ried de oprichting aan eene handkrachtfabriek, waartoe onze plaats zich uitermate eigent, indien er bezwaar mocht bestaan om in Ruinen eene Stoom-boterfabriek op te richten.
Daar voor de oprichting eener groote fabriek in Ruinen reeds voor eenige tijd voorbereiddende maatregelen zijn genomen, werd als gevolg van de gehouden besprekingen besloten de oprichting van een van beide soort van fabrieken te bevorderen.
Daartoe werd eene commissie van drie leden benoemd. bestaande uit L. de Boer, R.J. Tissingh en A.P. Luning, welke zich met de commissie voor de stoomboterfabriek in contact zal stellen en verder naar bevind van zaken zal handelen.

Het D.L.G behoeft dus geen spijt te gevoelen dat ons afgelegen plaatsje voor eene beurt van de lezingen van den heer C. werd bestemd, al is het ook dat het zaad door den heer C. gestrooid niet bij alle hoorders in goede aarde valt.De welgezinden zijn zoowel het D.L.G. als den heer C. dankbaar voor den aangenamen en leerrijken avond hun verschaft, en verwachten dat de vruchten van D.L.G.‘s pogen te eenige tijd werden aan-schouwd


DAC. 12 Febr. 1895,
Een, 7 Febr. Hedenavond hadden wij het genoegen den heer Claterbos over de boterbereiding te hooren spreken. Ongeveer 50 belangstellenden, mannen en vrouwen, waren aanwezig. Eerst werden door den spreker de melk en hare bestanddeelen besproken. Nu kwam het melken aan de beurt en werd de boer op het hart gedrukt zelf te melken en steeds, bij het melken door meid en knecht, streng toezicht te houden, want, zoo luidde het oordeel: “het oog van den boer maakt de melk vet.” Vóór de boterbereiding werden de gereedschappen besproken, als: zeef, thermometer en metalen vaten. De thermometer kreeg het leeuwenaandeel in dit gedeelte der rede. Dit voorwerp werd de vriend van de botermaakster genoemd. In ‘t breede toonde de geachte spreker dit aan. Het karnen en de boterbereiding werden in het laatste gedeelte der rede behandeld. Hier wees spreker vooral op de bewaarplaats der melk en boter, het afkoele, het zuurmaken en het niet te lang karnen.


Toen door den redenaar op eene duidelijke wijze, hem zoo eigen, den weg was gewezen bij de melk en boterbereiding, werd gelegenheid gegeven om vragen te doen. Enkelen maakten hiervan gebruik.
Wij zijn overtuigd, dat de redenaar bij eene terugkomst vruchten van zijn werk zal zien.











Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl

 Veel meer teksten en knipsels in: MAP-J.J-v-Weijdom-Claterbos-1884-1910.pdf

naar onderwerpenlijst Drenthe

 Er zijn afzonderlijke pagina’s over de ‘zuivelschool’ van de GOMvL

Ook knipsels bij Kampen

Zuivelfabrieken.nl