#04/2020-08-19

voorgaande

terug naar lijst personen versie-7.0

Zuivelhistorienederland.nl

Bron: Leeuwarder Courant 1985-06-15  -


Marcus Beetstra neemt afscheid als directeur

van de „De Goede Verwachting” te Workum


Tekst: Willem Stegenga/ Foto's: Jan de Vries


Marcus Beetstra is sinds 1956 directeur van De Goede Verwachting in Workum geweest. Zijn leeftijd bepaalt nu dat hij afscheid moet nemen. De Goede Ver­wachting heeft in de loop van al die jaren een vooraanstaande rol vervuld in Neder­land. Dat kwam vooral in april-mei van vrijwel elk jaar tot uiting als de melkprijs bekend werd. Workum zat en (zit nog) steeds in de top en werd zoiets als een baken waarop anderen zich richt­ten, dan wel met enige afgunst naar keken. Op vergaderingen van de andere fabrieken werd va­ker over De GoedeVerwachting gesproken dan de directeuren van die andere fabrieken lief was. Beetstra heeft op het geheel een belangrijk stem­pel gedrukt. Hij wijdt daar zelf niet over uit, zegt dat een direc­teur niet alleen baas is, dat je ook met een be­stuur hebt te maken en met goed per­soneel, maar de plezierige feiten wijzen toch wel in zijn richting.


Beetstra is een man die impo­neert door zijn manier van optre­den en door zijn ge­stalte. Hij lijkt elke situatie te beheersen en lijkt eveneens onder alle omstandigh­eden vriendelijk te blijven. Geen man van wilde avonturen en gro­te uitspra­ken. Hij heeft die ook niet nodig om zijn succes te onder­strepen. Beetstra is een heer en draagt dat ook uit in zijn vrijwel steeds onberispelijke kleding. Het ver­baast dan ook enigszins als hij zonder de witte jas aan te trekken door de fa­briek loopt en zonder zich om wat dan ook te bekomme­ren onder een vrij laag onderdeel van de lopende band doorduikt, omdat dat de weg naar het volgen­de doel aanmerke­lijk af kort


De fabriek in Workum is zijn trots. Hij levert haar al op een tijdstip dat er juist een investering van rond de vijfentwintig miljoen heeft plaatsgevonden. De fa­briek in Balk is, omdat daar al­leen maar één soort kaas wordt gemaakt, wat saaier, maar hij wil haar toch graag even laten zien. Mede om te bewijzen dat je bij een fusie niet direct alles hoeft te sluiten.


De Goede Verwachting ver­werkt zestig tot zeventig procent van de aangevoerde melk tot kaas. De soorten zijn vrij traditio­neel: Goudse, Edammer, Commis­sie (grote Edammers, die wat oranje van kleur zijn en naar Frankrijk gaan), Leidse, Friese en Gouda komijn. Geen Maasdam­mer dus, de kaassoort, die op dit mo­ment de derde is wat produktie betreft in Nederland. Durfde De Goede Verwacht­ing destijds dat experiment niet aan' „It eksperi­mint net oandoarre? Wy ha wol ynfesteard yn it fabryk fan Balk en Balk hat dértroch no fyftich persint fan de Ne­derlánske ek­sport fan Kommisje-tsiis yn hán­nen”.


 De fabrikage van Maasdam­mer is bij De Goede Verwachting nooit aan de orde ge­weest. Al­thans nog nooit. Wat niet is kan komen, maar voorlopig lijkt het zover niet te zijn. Met nadruk stelt Beetstra dat men nog altijd te wei­nig kaas heeft. Er zijn geen afzet­problemen. Tot dusver heeft men voor elke situatie een klanten­kring die de kaas gemakkelijk op­neemt. „Somtiden ha ik de yn­druk dat as it by us wat stroever rint, oaren yn 'e knoop sitte”.


Het verhaal gaat dat de omstan­digheden in het gebied van De Goede Verwach­ting gelijk zijn aan die van Noord-Holland en daar beweert men altijd dat Noordholl­andse kaas de beste van Nederland is. Beetstra kijkt wat sceptisch. Op natio­nale kaaskeu­ringen is dat nog nooit bewezen. Ze staan ook niet bovenaan in het klas­sement aller tijden. „Ik ha der gjin probleem mei as jo de klanten alo­an wer fertel­le dat jo de bettere tsiis meitsje en dat de klant dat dan njonkenlyts­en be­gjint te leauwen”, zegt hij. En voegt er onmiddellijk aan toe dat als die Noordhollandse kaas dan zoveel meer waard is en zoveel meer opbrengt waarom dat dan niet blijkt uit de melkprijs, die de Noordhollandse fabrieken aan hun boeren uitbeta­len. Dat is nog nooit het geval geweest. „Ik wit ek net hoe't dat sit, mar dat is myn probleem ek net”.

Marcus Beetstra is geboren in Terkaple, waar zijn vader een kleine boerderij had. Hij ging in Joure naar de ulo en later in He­renveen naar de hbs. Hij deed in 1943 examen. Het was midden in de oorlog en verder studeren be­hoorde niet tot de mogelijkheden. Hij ging werken in de zuivelfa­briek van Akmarijp met de bedoe­ling om na de oorlog naar de zuivelschool in Bolsward te gaan. Dat laat­ste lukte pas in 1947. Gedurende die tijd bleef hij de fabriek in Akmarijp trouw en ging nog drie maanden voor stage naar Zwe­den. Hij was daar kaasma­ker in een fabriek. Na zijn studie in Bolsward werd hij eerst assistent in Akma­rijp, toen in Borculo en kwam later als assistent in Wor­kum.


As jo yn Warkum assistent wurde koenen, wie dat in boppe­slach. It wie yn dy tiid al ien fan de foaroansteande fabriken, it wie ek ien fan de grutsten. En as jo by Bouma (de directeur. Red.) sieten, wie dat feitliken ek hast in foar­rjocht”.

Bouma-assistint, ja dat wie wat. It wie net it maklikste plak, mar dat háldde wol yn dat jo ek wat learden, leare moasten”. Hij verdiende er weliswaar een rijksdaal­der per week minder dan in Borculo, maar die drempel vorm­de geen pro­bleem. Lang bleef hij er niet, want even later werd hij directeur in Warns. Hij was toen 26 jaar. „Ik fún mysels doe ek wol jong foar dy funksje. As ik der no oan tink, hie­lendal”. Later ging hij ook nog voor een paar jaar naar Olterterp, doch toen de di­rectiefunctie in Workum vacant werd, keerde hij terug naar de plek waar hij zo­veel geleerd had. Het was toen 1956. Sedertdien is hij er niet meer meer wegge­gaan.


Fusies

De Goede Verwachting bestond in die dagen uit één fabriek. Na verloop van tijd - de jaren zestig - kwamen daar anderen bij. Oost­hem, Warns, Woudsend, Heeg, Uitwellingerga, Witmarsum, He­melum, Koudum, Balk en tenslot­te Ach­lum en Tzum. Een ener­verende tijd, dat wel, maar fusies waren toen nog lang niet met zo­veel emoties geladen als ze nu zijn.


De start van zo'n fusie is altijd wat informeel, zegt Beetstra. Op een gegeven mo­ment ontstaat er wat invloed van boeren die onge­rust worden. Zo ging het al­thans bij Oosthem. Ze dreigden wat met overgaan naar de particuliere indu­strie. Keuze genoeg. In die tijd waren er nog twee particuliere fa­brieken in Bols­ward, twee in Sneek, een in Oudega (W) en een in Osingahuizen „en alle seis hie­nen harren ynfloed yn it gebiet fan Easthim Dus as jo dér as nu­ boer kamen, hienen jo de káns dat der seis partikulieren delkamen en ien koöperaasje”.


Er waren meer fabrieken die er zo tussen za­ten. Witmar­sum bijvoorbeeld. „Ik her­innerje my dat fan Easthim ut op in bepaald momint in pear boe­ren by my west ha. Dy ynfoar­mearden at se leverje koenen, mar dat koe net, want der wie in grins­regeling. No dan untstiet der dus in kontakt fan direkteur nei di­rekteur en fan bestjoer nei be­stjoer. Is it net better om in kear te praten?”

In Witmarsum deed zich het­zelfde voor. Het gesprek met Heeg, Woudsend en Uit­wellingerga had wat een andere start. Toen Oosthem was overgenomen kwam er rondom Sneek een gesprek op gang om te kijken of er bij Sneek niet een nieuwe fabriek kon worden gebouwd. Maar de overname van Oosthem had wat een bres in die plannen geschoten. Het gevolg was dat er een gesprek kwam tus­sen Heeg, Woudsend en Uitwel­lingerga. Het resultaat daarvan was weer, dat er eens met Wor­kum gesproken moest worden. Men werd het eens en Workum zat plotseling achter de Fluessen. Heeg en Woudsend gingen vrij­wel direkt over. Uitwellíngerga stemde het voorstel af om na een half jaar alsnog naar Workum over te gaan.


Van leien dakje

Eigenlijk ging alles van een lei­en dakje. Er waren wel wat te­leurstellingen, maar die bleven toch binnen de perken. De fusies vielen in een gunstige perio­de, zoals Beetstra dat aanduidt. Op het sociale terrein waren er wei­nig proble­men. Er was werk ge­noeg, ook buiten de zuivel en de melkaanvoer groeide. Fu­seren werd bijna een automatisme en de handelingen daaromheen bijna routi­ne.


Alleen in 1974 ging het wat moeilijker. Tzum was al in het grote geheel op­gegaan, maar de fabriek draaide nog. In 1974 werd besloten ook die fabriek dicht te doen. De Goede Verwach­ting had toen nog vier bedrijven en Beetstra en bestuur vonden dat er één gesloten moest worden. De keuze viel op Tzum. Heeg en Balk bleven open. Dat werd als een bij­zonderheid beschouwd. Op een mid­dag werd het besluit bekend gemaakt en burgemeester Siebold Hartkamp, toen nog eerste burger, van de inmiddels ook al gefuseer­de gemeente Franekeradeel, spoedde zich naar de plaats des onheils. Tevergeefs. De fabriek ging dicht.


Beetstra: „Ik ha my by elke slu­ting wol yntinke kinnen dat in dúmny en in haad fan 'e skoalle en wa’t der fierders mar yn dat doarp wennet, dat dy dat ferfe­lend funen. By de earste sluting fan Easthim gong in pear moan­nen letter de dúmny fuort. De pas­tory leech. It haad fan 'e skoalle gie ek fuort, dus dat hús stie leech en de direkteur ferhuze ek. Dat wienen doe dan mei fan de qrutste huzen yn Easthim en dy stienen allegeare leech. No, doe hie elk yn Easthim hast it gefoel: it doarp rint leech.”


It karakter fan it doarp feroa­ret fansels wol. Yn Tsjom naam it fabryk bygelyks in tige grut plak yn. Der kaam by dat de minsken. dy’t yn dat fabryk funskjo­nearden ek nochal in neidruklik plak yn­namen. Foarsitter, direkteur, se sieten beide yn it bestjoer fan it doarpshAs. De iene wie presidint­tsjerkfáld, de oare administrea­rend. Se sieten dan wer ticht by de dtlmn , dus.... Men hat faak mear as fyfiich, miskien ek wol sech­stich-sántich ,jier oan dat fabryk boud en dan komme der in pear fan dy mannen en sizze: Ticht”


Mar jo sieten yn in enoarme ynflaasetiid. De leanen fleagen omheech en as jo dan gjin maatre­gels nimme binnen jo organisaas­je, geane jo seker mei de kos­ten omheech. Dat is nochal dudlik. Der is altiten sein, by al dy fúzjes, dat de Goede Verwachting net in tederaasje fan lerieningen fan doarpsbelang is. Alte­ast op dy ba­sis ha se my hjir net oansteld”


Verkaveld

De zaak leek na die golf van fu­sies verkaveld te zijn. Er was later nog wel kon­takt tussen De Goede Verwachting en de bij de Frico aangesloten coöperatie De Ta­komst, maar dat was erg opper­vlakkig, zegt Beetstra. Het werd beleefd aange­hoord. Meer niet. De belangstelling binnen De Goede Verwachting is de laatste vijftien jaar niet groot geweest om in een organisatie als de Frico (waarbij de af­zet van de verschillende aan­gesloten fabrieken centraal van­uit Leeuwarden wordt ge­regeld) op te gaan. Men had het gevoel en de overtuiging dat een gecen­traliseerde produktie en - afzet meer kansen gaf dan het nogal decen­tralistische beleid van de 'oude' Frico. Men kon besluiten als zelf­standige vereniging al dan niet tot in­vesteren over te gaan.


„Men wit allegear wol dat ynfestearen pro­duksje betsjut. Dus op it momint dat jo yn in bepaalde rjochting yn­festeard ha is de produksje be­paald. Dy ynfestearing­en waar­den by de Frico net bepaald troch de man dy't ferkocht, mar troch de technisi fan it bedriuw. Dat lei  by ús dudlik oars. Eart der by us ynfesteard waard, waard der earst wol dúdlik neitocht oer hokker rjochting wy opgean soe­ne. En yn hokker bedriuw der wol ynfes­teard wurde moast en hokker net. Dat is in enoarm ferskil. Plus it feit dat it sintralisearjen fan fer­keap en produksje in folle grutte­re wendbaarheid yn it gehiel jout. Jo kinne jo ynfestearingen better en eko­nomysker planne en oan dy ynfestearingen sit yn wézen it hie­le kosten­patroan.”


Over anderen spreekt hij liever niet, maar hij heeft het gevoel dat het zeer direc­te kontakt met de af­nemers toch een aantal voordelen heeft. Als een bestuur en le­den signaleren dat dat zeer effectief gaat en niet het gevoel hebben dat er wordt overgeïnvesteerd en ze zien aan het eind van het jaar dat de resultaten ook nog plezierig zijn „dan tink ik dat men net sa gau seit: it moat mar oars”. In de jaren tachtig kwam toen de ont­wikkeling in de richting van Noord-Neder­land, de fusie tussen DOMO en Frico, en „dan is it be­gryplik dat men seit: 'It sil tís be­nije hee't dat giet'. En as jo dan frij fluch sjogge dat der nochal grutte swierrichheden únts­teane, dan wurket dat fansels net stimulear­jend. Wol yn belangstelling, mar net yn de animo om dizze wei te sykjen.”


Geen club

Net als de andere drie bleef De Goede Verwachting een ‘vrije fa­briek’, dat wil zeg­gen een fabriek die zelf produktie en afzet regelt


Beetstra zegt dat er geen clubje van die vrije fabrieken is ont­staan. „Wy ha wol re­gelmjituch kontakt. Nim no de behearsking fan de tsiisproduksje. Der hálde wy elkoar wol fan op 'e hichte en de gong fan saken fan de merk sprekke jo el­koar ek wolris oer oan as jo wat op de beurs omswe­ve. It soe ek al te gek wéze as jo dat net diene.” De produkties worden volgens hem evenwel nauwelijks op elkaar afge­stemd. Een enkele keer doet men weleens wat ge­meenschappelijk, maar een regel is dat niet.


Wingewesten in de coöperatie­ve sfeer lijken er op dit moment niet meer te zijn. Ten opzichte van de particuliere sector ligt het an­ders. De Goede Verwachting grenst aan het gebied van Nestlé en die particuliere fabriek heeft volgens Beetstra nog altijd zo'n tien procent van de melk in Fries­land. Een merkwaardig en door hem niet te verklaren verschijn­sel is dat de boeren van Parruga over het algemeen aan Nestlé le­veren en die van Tjerkwerd aan Workum.... Doch dat ter­zijde.


Beetstra: „As der únderweis in Nestlé-boer wennet, dan is it net dat ik dér in he­kel oan ha, orn't hy by us de molke net bringt. Sa neàaringsiik bin ik gelokk­ich net. As der twa bakkers yn ien strlitte wenje, hoege dy dochs gjin spul te haw­wen? Ik tink dat jo dan de béste broadsjes bakke moatte en de knap­ste eta­laazje meitje moat­te, dan ha jo káns dat it goed giet. By ús is de molkpriis it sterkste wapen. Dat is plesierich rtin. Dér kinne jo fansels g)in hekel oan ha. it is gratis reklame. As men dat jier-yn-jier-út lést, moat dat fan­sels wat ynfloed ha. Oft wv dat merkel Jo kinne sizze: yn de rin fan de jierren binne der dochs wat boeren yn ús rlochting gongen. It hat hast frijwol ienjochungsfer­kear west. Jo kinne sizze dat dat ferkear noch wat flugger gean moatten hie, mar dat mo­atte jo oan de minsken oerlitte. Ik kin my net oars foarstelle dat dat ienige yn­floed hat”.


Voor het overige heeft de goede melkprijs van Workum vrijwel alleen een positief effect naar de eigen boeren toe gehad. Bij de afzet speelt deze reclame geen gro­te rol, zegt Beetstra. „It sil net tsjin jo wurkje. Der is wolris ien dy't wat geksker­end seit: 'Wy betelje jim­me tefolle, oars hiene jimme net sa 'n hege priis. Dan sis ik al­titen dat it oan de kosten leit. Fierders: in otnimmer rjochtet him, nim ik oan, wol op dy goede priis yn de trant fan: dy sil fuortdaliks wol net omfalle. It is foar in óf­nimmer fansels fan it grutste belang dat wy der as frije kooperaasje bliu­we. As it omgekearde it getal wie en wy en de Súdeasthoeke soenen minder útbetelje as Noord-Neder­land dan sce sa’n ófnimmer wolris tinke kinne: 'Hoe komt it my dy jonges?’ No tinke se: ‘Se binne kennelik sterk’ ”.


Nog even terugkomend op het verkaveld zijn van zuivelcoöpera­tief Friesland: de zaak lijkt gere­geld te zijn. Er zijn onderlinge af­spraken, die men moet naleven en enige speling daarin lijkt voor­hands niet aanwezig, Wel zijn er firma’s opge­staan die de boer op­gaan om te trachten melk bij de ene coöperatie te kopen en die aan de andere te verkopen, om op die manier onder de grensafspraken uit te komen.

Beetstra zegt met dergelijke fir­ma's geen kontakt te hebben. Het bestuur van De Goede Verwach­ting loopt daar ook niet warm voor. Het kopen van melk uit het gebied van een zustercoöperatie is geen goede zaak. Hij vindt het jammer dat dat wel gebeurt. Voor de toekomst kan dat ontbindend werken. Als je het an­ders wilt moet )e eerst de grensregeling opheffen en dat is niet zo simpel want dan moet je de bond ophef­fen. Dat was bijna het geval ge­weest en dan wa­ren de bindende be­sluiten ongeldig geworden. „Ik tink dat as jo op dat punt de ferhál­dingen wat rés­tich hálde dat dat gjin skea jout foar de totale Fryske boe­restán. Mar men kin der oars oer prakkescarje”.


Vakbondsbestuurders klagen er weleens over bij De Goede Ver­wachting weinig ‘Anklang’ te hebben. Beetstra kijkt enigszins verbaasd. „Ik kontrolearje dat fan­sels net, mar ik tocht dat de measten hjir wol organiseard wie­ne. Te min kon­takt mei de fak­bonden... It hoecht him net oan my te lizzen. Ik ha in hiel skoft yn de underhanneltingsdelegaasje sitten foar de cao. It háldt yn dat ik de bon­den wol ken. Se moatte my ek wol kenne. Wy ha net folle swierrichheden mei de bonden en yn de úndernimmingsrie binne dy ek net en dér sitte allinne organi­searden yn. As jo mear kontakt mei de fakbonden ha, betsjut dat gauris dat der wat arge­waasje is en dat is net altiten positif” Na een poosje „Se sille út de fuz­jeperioade net ien gefal opneame kinne dat net goed oplost is”. En. ”Ik kin my net foarstelle dat se mei ien ‘gefal’, dat op ien fan ús minsken slaan moat, yn'e koffer omrinne”.



M. Beetstra - De Goede Verwachting (Workum) - neemt afscheid - 1985

Beetstra M.

   Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl

 Knipsels geplaatst op Workum-c-07  ook als pdf in Workum MAP