#Ge/2020-12-20

voorgaande

voorgaande

versie-7.0

VM Tiel-Utrecht Geplaatst op 16 februari 2013 door fahooft


Geldersche Melkinrichting Tiel


Van 1894 tot 1951


















Door  H.J.C. van  LENT

Onder bovenstaande benaming werd in augustus 1894  door de directeur, de heer J.Pennington de Jongh, een inrichting geopend, welke zich ten doel stelde melk te leveren, zoveel mogelijk van goede bron, dus de hygiëne te vinden niet door pasteuriseren of koken, maar in reinheid (en kunde) van diegenen, welke aan de Melkinrichting verbonden zijn en verder in de eerste plaats bij de runderen zelf.


De raad van H.H.Medici, om de melk voor het gebruik te koken, word toch meestal slecht opgevolgd; hoeveel huismoeders laten de melk wezenlijk koken of houden ze 22 minuten lang op 70 graden C. wat toch nodig is om ze bacterie vrij te maken.


Om over de gezondheidstoestand der runderen te kunnen oordelen is nodig een veearts, die wekelijks de runderen afzonderlijk onderzoekt, de voedingstoestand nagaat en controle houdt op de stallen, opdat zij voldoen aan lucht en licht en geregeld gezuiverd worden van onreinheden.


Aangezien het gebleken is, dat alleen door inspuiting met tuberculine, de onderkenning van tuberculose (parelziekte) zekerheid geeft, is het een vereiste, alle runderen aldus te onderzoeken en die welke lijdende zijn aan tuberculose te verwijderen, dus niet als melkvee voor de inrichting te behouden. Deze inspuitingen geschieden op kosten van de inrichting en de veehouders zijn er ten zeerste mee ingenomen.


Het gebruik van melk afkomstig van koeien lijdende aan parelziekte, levert groot gevaar op voor de mens, meer nog dan het gebruik van vlees.


De melk toch, als voedingsmiddel, word het meest gebruikt door kinderen en zieken, dus door hen die voor de ziektekiemen het meest vatbaar zijn en dikwijls tegenzin hebben voor gekookte melk.


Ook van de runderen die lijdende zijn aan andere ziekten mag, zolang zij ziek zijn, geen melk geleverd worden, evenmin melk van vers gekalfde koeien. (zg. biest welke een zeer hoog vetgehalte bezit. )


Met de meeste zorg wordt gelet op de reinheid van alle vaatwerk. Voor het melken worden de uiers gezuiverd en afgeveegd, de melk buiten de stal in de vaten overgegoten en zo spoedig mogelijk  naar de inrichting vervoerd. Tweemaal daags heeft de aanvoer plaats, die onmiddellijk, met net ingerichte wagentjes, door de stad wordt vervoerd naar de consumenten. Het niet verkochte gedeelte der melk wordt gecentrifugeerd, gekarnd en de boter verwerkt op een machinaal kneedbord, alles aangedreven door een gasmotor, zodat de boter geheel bewerkt wordt zonder aanraking der handen.


De karnemelk wordt ’s middags rondgebracht en heeft mede zeer grote aftrek, doordien zij zuiver is en zonder toevoeging van water. De melk n.l. wordt gekarnd op een temperatuur van 15 graden C. niet door bijvoeging van heet water, maar door de roomvaten in een warm bad te plaatsen, welk bad verkregen  wordt door een geiser.


 

De melk wordt geregeld onderzocht, van elke leverancier afzonderlijk, door  de chemist van de inrichting Dhr. J de Lint, leraar aan de HBS te Tiel.


Het vetgehalte wordt bepaald, evenzo de vaste stof in de melk aanwezig en het specifieke gewicht.


De leveranciers mogen de melk niet leveren ondereen bepaald vetgehalte, zijnde 2,88%, terwijl het specifiek gewicht balanceert tussen 1,029 en 1,034. (soortelijk gewicht)


Een en ander veroorzaakt ontzettend veel arbeid en controle en het is dan ook niet te verwonderen, dat de Geldersche Melkinrichting, welke op bovengenoemde wijze wordt geëxploiteerd, op boter kan bogen, vrij van schadelijke bacteriën. Dit is zowel door dierexperiment als microscopisch geconstateerd, terwijl boter van de inrichting, destijds verzonden naar Ned. Indie met het stoomschip “Prinses Sophie” daarna teruggezonden en toen gekeurd, op de Arnhemse tentoonstelling is bekroond geworden.


De inrichting is begonnen met de leverantie van twee boerderijen; een in eigendom toebehorende aan de heer Mr. P.H.A.Tydeman, voorzitter van de Geldersche Maatschappij van landbouw, in huur bij de heer C. van Zijtveld te Drumpt, die zich van de aanvang af met hart en ziel op de op ondervindingen wetenschapberustende bepalingen, heeft toegelegd. Evenzo is het gesteld op de tweede boerderij, in eigendom toebehorende aan de agronomist, de heer D.C.Hasselman te Zoelen, welke boerderij en stallen in 1899 geheel zijn vernieuwd.


Als model van goed vee kan dienend de fotografische opname van een stier, verschillende malen bekroond. Meerdere koeien leveren ruim 4000 liters melk per jaar.

























Stier_Zijveld


 Thans ontvangt de inrichting de melk van acht boerderijen en mag ik er hier op wijzen, dat niet alleen de inrichting tevreden is over haar leveranciers, maar ook omgekeerd zij met de Geldersche Melkinrichting zijn ingenomen.


In het jaarverslag van de gemeente geneesheer te Tiel werd vermeld;

In December werd door den heer J de Jongh  eene melkinrichting geopend, die hier ook niet onvermeld mag blijven; vooral met het oog op de volksgezondheid is het van betekenis, dat zuivere producten, melk en karnemelk van een gewaarborgd gehalte verkrijgbaar wordt gesteld. De rol die melk speelt bij de verbreiding en verspreiding van besmettelijke ziekten is bekend; in eene inrichting als deze wordt alles gedaan om dit te voorkomen.  


In een der bovenlokalen is het chemisch-laboratorium gevestigd, waar alle instrumenten en benodigdheden voor het chemisch onderzoek aanwezig zijn.


Tevens is er ter inzage voor belanghebbenden, een herbarium, bevattende alle schadelijke planten die de landbouwer uit het weiland moet verwijderen, daar zij schadelijk zijn en voor het vee en voor de meerdere opbrengst van het gras; dit is een geschenk aan de inrichting van Dhr. Kok Ankersmit, botanicus, vermeldende de Latijnse naam alsmede de volksnaam der planten en tevens de grondslag of bodem waarop ze veelvuldig gevonden worden.


In het ruime gebouw, dat geheel centraal verwarmd wordt (warmwater verwarming door middel van pijpen en aangebrachte registers) wordt het drijfwerk van de verschillende machines in beweging gebracht, door een gasmotor, uit de fabriek ”De Drakenburgh” te Utrecht. De gasmotor is de oorzaak van de verdere uitbreiding van de inrichting. Die machine had niet veel te doen; slechts ’s morgens vroeg de overgeschoten melk te ontromen en te karnen; was dit afgelopen, dan had ze geen werk meer. Vandaar dat de ondernemende directeur een dynamo bij liet plaatsen, om de gehele inrichting elektrisch te verlichten en in de voorlokalen een Röntgen-Instituut te stichten


De dynamo wordt gedreven door de gasmotor, onder leiding van de boer der Geldersche Melkinrichting H.W.Bouwhuis, die tevens belast is met het vullen der accumulatoren en zich met de meeste zorg en toewijding op deze nieuwe bezigheid heeft toegelegd.


Dr. C.W.Bollaan, door de directeur aangezocht, om mede te arbeiden en zijn steun te verlenen aan de oprichting van het Röntgen-Instituut, greep met beide handen dit voorstel aan en in vereniging met Dr. L.M.J.Stoel, leraar in de natuurkunde aan de HBS te Tiel werd het tot stand gebracht.


Den 22e januari 1899 werd het Röntgen-Instituut in tegenwoordigheid van Burgemeester, en Secretaris der gemeente en vele belangstellende doktoren, zowel uit Tiel als uit andere gemeenten, geopend en het mag zich thans verheugen in een twee honderdtal bezoekers uit alle oorden van het land, zowel personen van wetenschap als particulieren, die belang stellen in deze inrichting.


Zoals bekent, wordt in een Röntgen-Instituut gewerkt met X-stralen. Om deze te verkrijgen is nodig: 1e een elektrische stroom, 2e een inductieklos, 3e een onderbreker en ten 4e een buis, waarin de lucht zeer verdund is en waar de stroom moet doorgaan.


De bron van de benodigde elektriciteit is de dynamo, die zijn elektriciteit ophoopt in een batterij van 60 accumulatoren, die dienen voor de verlichting van het gebouw en als verzamelplaats van de elektriciteit voor de Röntgenstralen.


De inductieklos bestaat uit twee klossen, een primaire met grove draadwindingen, waarin een week ijzeren kern en daaromheen een secundaire met lange en zeer fijne draadomwikkeling. De benodigde stroom wordt in de primaire klos gevoerd en telkens wanneer men die opent of sluit, ontstaat in de secundaire klos een elektrische stroom van oneindig hogere spanning, welke in tegenovergestelde richting als de hoofdstroom verloopt.


Het eigenaardige nu in de inrichting is, dat deze Rhumkorff-klos, door de Algemeine Electricitäts Gesellschaft te Berlijn gebouwd, berekend is op een stroomsterkte van 110 volts en meer; zo gewenst, kan men met deze klos ook direct van de dynamo werken. Gewoonlijk zijn deze klossen op een veel geringere stroomsterkte gebouwd.


Een tweede bijzonderheid is de Turbine-motor-onderbreker, een uitvinding van dezelfde firma.


Op een eenvoudige, doch hoogst ingenieuze wijze, is zij erin geslaagd, om de bezwaren aan andere onderbrekers verbonden, te ontgaan.


Het zou te ver voeren om hier de verschillende systemen nader te omschrijven. Genoeg zij het te vermelden, dat de onderbrekers, die berusten op het beurtelings aantrekken en afstoten van een metalen plaatje, ook in hun meest volkomen vorm, aan verschillende kwalen mank gaan; òf het platina contact vereist dikwijls vernieuwing of men verkrijgt niet een zo frequente onderbreking van de stroom, als nodig is voor het verlangde doel, nl. een rustig beeld op het scherm, bij doorlichting met X-stralen. Dit nu bereikt men wel met de interruptor volgens het systeem van de Allgemeine Electricitäts Gesellschaft. Dat degene, welke veel met X-stralen werken, een behoefte gevoelden aan een groot aantal onderbrekingen, mag blijken uit de warmte waarmede de interruptor van Wehnelt werd begroet, in de kring van fysici en medici. De Wehnelt berust op de elektrolytische werking, die de constante stroom uit oefent. Het aantal onderbrekingen dat dit instrument maakt, is het hoogste dat thans bereikt is, en naar van bevoegde zijde wordt vermeld, komt de onderbreker die hier aanwezig is, die van Wehnelt nabij; geen andere onderbrekers hetzij draaiende hetzij verende, kunnen zulk een cijfer geven.


Zoals de motoronderbreker  hier werkt, geeft die 100 interrupties per seconde, wat door wijziging van het toestel tot 1500 per seconde kan worden opgewerkt. Bedrieg ik mij niet, dan kan de Wehnelt 1700 – 1800 onderbrekingen per seconde geven.


 


Op bijgaande foto ziet men de Rhumkorff  en verdere instrumenten, benevens het schakelbord benodigd voor regeling der installatie.



















instrumenten


Een zeer goede en ruime camera naar de eisen der tijd ingericht, waarin rood elektrisch licht voor de ontwikkeling van de fotografieën, verdient vermelding.


Hoewel de inrichting nog jeugdig is, zag ik reeds een aardige verzameling fotografieën, die aan duidelijkheid niet te wensen overlieten (een naald in de vinger, kogel in het been, gecompliceerde fractuur, (door het verband heen genomen) borstkas met hart, een paardenvoet met nageltred enz) Voor enkele lezers is het misschien gewenst een kleine beschrijving te geven van de toepassing der Röntgenstralen. De Röntgenstralen kan men op een scherm opvangen, dat aan een zijde bedekt is meteen chemische stof, barium-platina-cyanuur. Dit bariumzout heeft de eigenaardigheid om door X-stralen te worden getroffen, lichtgevend te worden. Heeft men dit scherm in de donkere kamer, dan ziet men niets, vallen er echter X-stralen op dan wordt het lichtend; doch op de plaatsen waar de X-stralen door metaal, beenweefsel enz. wordt tegen gehouden, ziet men op het scherm schaduw. Plaatst men nu een gevoelige plaat onder het door te lichten voorwerp, dan krijgt men hetzelfde als op het scherm. De plaat wordt op de plaatsen waar de X-stralen vallen ontleedt doch minder aangetast door de schaduwbeelden daar de X-stralen geheel of gedeeltelijk door de ondoordringbare delen worden tegengehouden.


Deze negatieven geven in sommige gevallen meer te zien, dan de beelden op het scherm, daar de onderdelen scherper uitkomen. Over de buizen boven reeds vermeld, valt, zonder in technische bijzonderheden te vervallen, weinig te vermelden. De buizen moeten zorgvuldig worden bewaard en ik zag ze dan ook zeer netjes in een kast onder het schakelbord, op watten liggen; zij zijn vrij duur en hebben vaak een kort leven. Gewoonlijk rekent men 20 uur dienst, na die tijd zijn ze onbruikbaar, hoewel sommigen de goedheid hebben, na enige maanden absolute rust, weer bruikbaar te worden; voorts bestaan er verschillende methoden, om de zg. “vermoeide” buizen, weer tot werking te brengen.


Behalve het alreeds genoemde, is aan deze inrichting nog een aanmerkelijke  uitbreiding gegeven, door de aanwending van de elektriciteit in de geneeskunde, onder de technische benaming van elektrotherapie. De resultaten met deze behandeling in Frankrijk verkregen waren van dien aard, dat Dr. Bollaan besloot naar Parijs en Rijssel te gaan om daar de behandelingsmethode nader te gaan bestuderen, aangezien er in ons land nog geen dusdanige inrichting bestond.


Zijn indruk was zo gunstig, dat hij besloot in overleg met de directeur aan het Röntgen-Instituut een inrichting voor elektrotherapie te verbinden.


Het is moeilijk om in een kort bestek een beschrijving te geven van elektrotherapie in het algemeen en ik zal mij bepalen tot het onderdeel, waarmede Dr. Bollaan zich hier aan de inrichting gedurende 1899 heeft bezig gehouden.


De elektrische stromen, die hier voor geneeskundige doeleinden worden aangewend, zijn wisselstromen van zeer hoge frequentie, die een zeer hoog onderbrekingsgetal hebben en waarvan de werking een geheel andere is als de vroeger in de geneeskunde gebruikelijke constanten faradische stromen. Zij berusten op de ontdekkingen van de natuurkundige Tessa, een uit Selezië afkomstig ingenieur. Het principe der stromen berust op een zeer groot aantal onderbrekingen en daar de instrumenten om zulk een getal te bereiken onvoldoende waren, maakt men gebruik van de elektrische vonk. Wanneer men tussen de knoppen van een paar condensatoren een vonk laat overspringen, heeft men geen enkelvoudige ontlading, maar zoals Teddersen ontdekte bestaat deze vonk uit een oneindig dikwijls heen en weergaande (oseillatorische) beweging. Om nu in een bepaald stroomgebied, in een of andere geleider, een stroom van hoge frequentie teweegbrengen, brengt men de knoppen van twee in serie geplaatste Leidsche flessen in verbinding met de polen van een sterke Rhumkorff-klos of, wanneer men van een primaire wisselstroom uitgaat, met de knoppen van een transformator. De knoppen van de Leidsche flessen zijn in geleidend verband met de binnenbekleding, terwijl de buitenbekleding met de geleider wordt verbonden waarin men wenst dat de hoog frequente stroom zal ontstaan. De medische applicatie dezer stromen is uitgegaan van professor d’Arsonval te Parijs, die zijn naam voor goed aan deze toepassing der elektrotherapie heeft verbonden. De elektriciteit kan toegepast worden met beide polen (bipolair) of ook met een pool (unipolair.) De bipolaire toepassing geschiedt in een zg. “cage d’autoconduction” van d’Arsonval; dit is een houten geraamte waaromheen spiraalsgewijs een draadwinding is aangebracht. De persoon in zulk een elektrisch veld geplaatst, wordt als het ware geladen zonder dat hij daar iets van voelt.


Deze toepassing van de elektriciteit werkt, volgens bovengenoemde professor, op stoornissen in de voeding waardoor rheumatisme, vetzucht en suikerziekte zouden ontstaan, terwijl met de uniepolaire meer lokale aandoeningen worden behandeld, zoals pijnen in gewrichten, enkele huidziekten en ook hemorroïden. Zo zag ik een fotografische opname van het been van een jongmens van 21 jaar die voor de militie was afgekeurd, en op allerlei wijze zonder succes behandeld, doch hier in 15 séances genezen; ongeveer 18 jaar lang had het lijden bestaan.


Voorts kan men door middel van het elektrische licht in neus, keel en oren kijken en door middel van de elektromagneet ijzersplinters of stukken van naalden uit het lichaam verwijderen, kortom in deze inrichting is voor medisch gebruik van de elektriciteit zo veel mogelijk nut getrokken.


Boven in het laboratorium kan door middel van elektriciteit gesoldeerd worden, is een kleine blaasvlam aanwezig voor het blazen van het benodigde glas en worden daar de accumulatoren gerepareerd en door middel van de areometer op het specifieke gewicht onderzocht.


Overal is gas en waterleiding aanwezig, zo nodig en nuttig in een laboratorium en donkere kamer.


Het instituut is intercommunaal telefonisch verbonden en naar mij de directeur verzekerde, bestond het plan aan de inrichting te verbinden het chemisch onderzoek van water, veevoeder, meststoffen enz., evenals om de kiembaarheid van het zaadkoren te onderzoeken.


Ten slotte kan ik mijn beschrijving eindigen met de wens, dat deze jeugdige inrichting, zo geheel aan de wetenschap gewijd, een schone toekomst moge tegemoet gaan.


Aldus volgens de rijksveearts,


In het gemeentelijke jaarverslag van 1903 wordt vermeld;

De inrichting mag bepaald een aanwinst voor onze gemeente genoemd worden, dat wij in het bezit zijn gekomen van een Proefstation. In den tegenwoordige tijd, waarin zooveel vervalschingen voorkomen van levensmiddelen en voederartikelen, is het voor onze streek van dubbele waarde, dat iedereen in de gelegenheid is de waar, die hij koopt, op het verkochte gehalte te doen onderzoeken en zich kan laten overtuigen dat hij voor zijn geld zuivere waar ontvangt. Ook bij voorkomende ziektegevallen zijn onderzoekingen van melk, drinkwater, behangselpapier en vele andere zaken van groot en onberekenbare nut. De bekwame en ijverige directeur, John Pennington de Jongh jr. mag zich dan ook over het afgeloopen jaar verheugen bijna dagelijks volop werk gehad te hebben, en uit andere plaatsen opdrachten te hebben ontvangen voor scheikundige onderzoeken. Wij hopen zeer, en vertrouwen zulks, dat deze nuttige instelling moge bloeien en vele jaren mag mede arbeiden aan de welvaart en de gezondheidstoestand van onze gemeente.


Je kunt je afvragen of ze niet vergeten hebben, dat het om een melkinrichting ging. Ook toen al bleef de melkomzet ver beneden de ramingen. De directeur haalde zijn personeel van buiten, zo ook Willem Bouwhuis die hij het beheer van de machinekamer toevertrouwde. Willem Bouwhuis en diens zoon Jan Klaas Bouwhuis zouden tot 1921 bij de inrichting in dienst blijven, daarna zijn zij zelfstandig met de nieuwe Tielse Melkinrichting begonnen.


De melkomzet was in 1904               300.000 liter (afkomstig van 129 runderen.)


In 1906                                               350.000 liter


En in 1908 (einde WO 2)                  500.000 liter. (Al met al geen respectabele hoeveelheid.)


Het was 1905 toen begonnen werd met het oprichten van melksalons en volkskoffiehuizen, mede om de alcoholverlokking het hoofd te bieden. Er werden oa. salons geopend in de Kleibergsestraat, Westluidensestraat, Korenmarkt, Agnietenstraat en Waterstraat. In de gemeenteverslagen van 1910 werd vermeld dat zij onmisbaar waren voor de schoolkinderen uit de buitengebieden.


In 1912 waren er sombere berichten over de omzet, en dat was niet minder in 1913. Nog ’n jaar later en er worden geen berichten meer over gehoord.


In 1921 volgt een nieuwe tegenslag voor de Geldersche Melkinrichting, de fam. Bouwhuis vertrekt en begint in Tiel een eigen melkinrichting, genaamd de Tielsche Melkinrichting, die zich vestigde in de Tolhuisstraat in Tiel. Zij stonden duidelijk veel dichter bij de leveranciers en de afnemers. De Geldersche Melkinrichting verkeerde toen al snel in staat van liquidatie. Gelukkig kwam deze er al weer spoedig bovenop dankzij de bezielende nieuwe directeur dhr. Staal.


Langzamerhand begonnen er nu veranderingen op te treden en begon men zich steeds meer op de consument van de melk en melkproducten te richten, zoals gepasteuriseerde melk zowel los als in de fles. Ook de fabrieksboter werd gepromoot.


















boter


Toch waren er ook nog steeds veel veehouders die hun melk zelf rechtstreeks aan de consument verkochten en dat ging lang niet altijd zoals dat moest. Melk met toegevoegd water of met een veel te laag vetgehalte was meer regel dan uitzondering. Voorheen veehouder en later melkhandelaar in Tiel  ( trouwens de in 2002 een nog steeds bestaande melkhandelaar en tevens de laatste melkhandelaar, weliswaar nu waargenomen door zijn zoons (Joop en Piet), Johan de Widt vertelt daar nog het volgende over;


Het is 1935  de concurrentie is moordend, en er waren in het snel groeiende Tiel zo’n  dikke 30 melkboeren actief, waarvan er enkele uit de omgeving kwamen. Verschillende slijters werkten voor de fabriek, maar je kon eigenlijk pas een boterham verdienen door eigen koeien te melken en ook thuis te karnen. Er werd inderdaad wel eens mee geknoeid –een melkboer uit Ommeren ging er prat op, dat hij onderweg soms stopte om de voor zijn kar gespannen hit te melken en dat ging dan de bus in. Er werd eigenlijk alleen op vetgehalte gecontroleerd. Daarom hielden de melkboertjes van buiten nogal eens geiten. In de melk daarvan zit zo’n 6 tot 7 % vet, zodat je op die liters melk nogal wat water in de bus kon gieten. Maar uiteindelijk bleef het een natuurlijke zaak, heel hard te werken en de klanten goed te bedienen.   Tot zover Johan de Widt.


Bij dat harde werken kwam ook het “voor wat hoort wat” Overal waar je wat kocht bedong je melk te mogen leveren. Zo kwamen er bij heel wat zakenlieden vijf of zes melkboeren aan de deur.


De prijs speelde ook toen al een grote rol. Daarom kocht je alleen bij als je eigen koeien droog stonden en natuurlijk moest je er op letten dat de beesten gezond bleven. Dat werd wel degelijk gecontroleerd.


Het is eigenlijk de bezetter ( de Duitsers) met zijn Bedrijfschap voor de Zuivel geweest, die fors ingreep en de gang van zaken in de bedrijfstak radicaal veranderde. “Die moffen wilden de boter hebben en daarom moest alle melk eerst naar de fabriek”, dat was de gangbare theorie. Dat zelfde bedrijfschap vond dat beide melkfabrieken in Tiel technisch verouderd waren en wilden dus een fusie afdwingen. Maar kennelijk zat er te veel oud zeer. Een fusie lukte dus niet en het gevolg daarvan was dat de fabriek van Bouwhuis al eind 1942 werd stilgelegd. De machines werden weldra geroofd en dit bedrijf is nooit meer heropend. De Gelderse Melkinrichting aan de Stationsstraat  zou nog tot 1976 in gebruik blijven en het bedrijf zelf tot 1980 in Tiel in andere vorm, namelijk als groothandels verkooppunt.


In de periode van 1935 tot 1948 werd de inrichting bestuurd door achtereenvolgens dhr Leggerloo en Dhr. Vermeer.


Rond 1950 waren er in Nederland nog ongeveer 1500 zelfstandige melkfabrieken in bedrijf. Bij ons in de buurt denken wij dan aan De Oranje in Culemborg, later De Stichting Buren, Tricht, Amerongen, Wageningen, Bennekom, Lunteren, Alphen aan de Maas, Dreumel, Leeuwen, Horssen, Wijchen, Overasselt en zo nog meer.



Tiel - 2/5

  © versie 2012

  © versie 2012

voorgaande pagina volgende pagina naar pagina-01 Tiel

Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl

voorgaande pagina volgende pagina

Bron: http://hooftstad.nl/test/voorwoord

Voorwoord Geplaatst op 16 februari 2013 door fahooft


VOORWOORD


De vraag kan opkomen, waarom ik de 90 jaren melkinrichting nog steeds niet heb proberen op te schrijven, terwijl dat eigenlijk al ruim 10 jaar de bedoeling was. Ja, ten eerste ben ik geen schrijver en ten tweede ontbrak het me ook aan tijd. Maar wel heb ik in die tijd mijn gedachten laten gaan en diverse keren kladnotities gemaakt.


Natuurlijk heb ik voor de eerste 60 jaren gegevens moeten opzoeken. Voor de laatste 30 jaren kan ik gebruik maken van gegevens van mezelf en door nog eens sterk in mijn geheugen graven.


Vaak hoorde ik zoiets als van; ”dat mag toch niet verloren gaan.”  Omdat nu de tijd toch ook wel wat gaat dringen ben ik er uiteindelijk toch toe gekomen om dat dan maar op mijn manier op te schrijven.


In deze gegevens probeer ik tussendoor met een rode draad aan te geven, hoe ons redelijk kleine bedrijf t.o.v. de als gewenst geziene grootte van een rendabel draaiend bedrijf in ons land uiteindelijk toch ook door ‘n groot bedrijf werd ingelijfd. Hoe groot diende je dan wel te zijn? Nou, onze omzet was in 1951 1½ miljoen liter melk op jaarbasis, de gewenste grootte was toen 12 à 15 miljoen. Wij groeiden naar 3 miljoen, de gewenste grootte groeide naar 25 à 30 miljoen. Daarna 5 miljoen tegen 60 miljoen. In 1976 was onze omzet ruim 10 miljoen, gewenste grootte 120 à 140 miljoen. Steeds zaten wij dus op 5 à 10% van de gewenste grootte. Wel  steeds  rendabel en winst draaiend. Maar ja, nu in 2002 praten wij over bedrijven van 5 à 6 miljard. Weliswaar nu niet meer op landelijk maar op Europees niveau. Tot 1980 hebben wij mogen doordraaien en toen ja werden ook wij ingelijfd.


Ga er vooral niet van uit dat alles zekerheden zijn, ik heb het zo gelezen of meegemaakt en ben van mening dat het zo gegaan is.


Nochtans is het mogelijk dat u het hiermee niet eens bent of vindt dat ik belangrijke zaken vergeten ben. Stuur mij dan een e-mail en ik zal bezien of ik dat verander of  toevoeg. In ieder geval sta ik open voor uw op of aanmerkingen en des te meer voor aanvullingen.


 E-mail adres: g.hooft@kpnmail.nl


 De melkinrichting is die tijd onder verschillende namen door het leven gegaan.

1894-1947           Geldersche Melkinrichting te Tiel

1947-1951           Coöperatieve Tielse Melkinrichting (’n coöperatie van melkhandelaren / afnemers)

1951-1964           NV Verenigde Melkbedrijven Tiel / Utrecht

1964-1967           NV Verenigde Melkbedrijven Tiel

1967-1978           Melkinrichting Midden Betuwe Tiel

1978-1984           MELKUNIE

Bron: http://hooftstad.nl/test/geldersche-melkinrichting-tiel