#Ge/2020-12-20

voorgaande

voorgaande

versie-7.0

ROOMBOTERFABRIEK TE GELLICUM (1896-1918)


16 NOVEMBER 2016 ARTHURH71 4 REACTIES

Dit artikel, geschreven door Paul van Mook verscheen eerder in de Mededelingen van de Historische Kring West-Betuwe, nr.2, september 2016. De paragraaf Advertenties is later toegevoegd en hieronder te lezen.


Voorbereidingen

De eerste stap tot het oprichten van een roomboterfabriek was, na een uitvoerige vergadering vol discussie, het vormen van een bestuur. De leden kochten een perceeltje open grond aan de Nijsteeg – later Vlietskant genoemd – van 80 centiaren, waarop een schuur stond en eigendom was van Hermanus Rosenboom, die ernaast woonde. De aankoopprijs bedroeg 275 guldens. Voorts rustte er op het perceel erfdienstbaarheid van een pad naar de Vliet ter breedte van 1 meter. Ook werd er een put of bron gegraven om daaruit water te halen.


Tevoren hadden Jan Tucker en Gerrit van Iterson een bestaande zuivelfabriek in de omgeving bezocht om poolshoogte te nemen hoe een en ander werkte en op poten kon worden gezet. Op een bijeenkomst in februari 1896 in café ‘De Rosenboom’ werd verslag gedaan van hun bevindingen en niet lang daarna werd besloten tot de oprichting van een roomboterfabriek.


Naar de notaris

Op 18 maart 1896 werd in Gellicum per notariële acte, gepasseerd bij notaris C.J.H. van Kessel te Rumpt, een roomboterfabriek opgericht, genaamd Coöperatieve Roomboterfabriek ‘Gellicum’. De leden van deze onderneming luisterden naar de namen Johannes Cornelis Tucker, Gerardus van Iterson, Floris Johannes van Dijk Martinuszoon, Daniël van Baalen, Willem van Stappershoef Evertzoon, Cornelis van Dijk Floriszoon, Floris van Dijk Hendrikzoon, Hendrik van Dijk Floriszoon, Adrianus Gerardus Versteegh, Dominicus Wilhelmus Tucker, Quirinus Arnoldus Johannes van Roden, Gerrit van Dijk, allen landbouwers wonende te Gellicum, Lambertus Wilhelmus van Beest en Willem Otto van Wijk, landbouwers te Rumpt. Het doel van de vereniging was het bereiden van roomboter en de verkoop daarvan.


De melk die daar voor nodig was, werd geleverd door de leden, die elk twee tot vier koeien hadden aangemeld. Dagelijks werden de koeien twee keer gemolken. De melk werd in emmers of bussen naar de fabriek gebracht aan de Vlietskant.


Elk lid verbond zich om minstens 1500 liter melk per koe per jaar te leveren in de periode april tot half september, uitgezonderd de melk die nodig was voor eigen gebruik in het gezin. Van oktober tot half maart moest er 900 liter per koe worden geleverd, omdat in die periode de koeien op stal stonden, minder melk gaven en doorgaans moesten kalven. Boeren die geen lid waren konden zich alsnog opgeven en dan met schriftelijke toestemming van het bestuur eveneens melk leveren aan de fabriek.


Verkoop boter

De verkregen boter en karnemelk werd verkocht, zowel binnen als buiten het dorp. De markt te Leerdam werd een geliefde afzetplaats van de kuipjes en tonnetjes roomboter. De ondermelk (ontroomde melk, taptemelk) en de karnemelk die niet werd verkocht, werd door de leden teruggenomen en gebruikt als voer voor onder andere de varkens. De zuivere opbrengst van de melk werd verdeeld onder de leden, na aftrek van alle kosten. Uiteraard werd er een uitgebreide administratie bijgehouden van het aantal geleverde liters melk, waarbij het vetgehalte van de melk meewoog bij het bepalen van de prijs. Het vetgehalte van een melkleverancier bedroeg tussen de 2,09 en 4,75 %. Het gemiddelde gehalte lag op ongeveer 3,75%. De oorzaak van dit verschil moest worden gezocht in de soort/het ras der melkkoeien. Ook het voeder speelde een rol, maar die was van minder betekenis. Voor het maken van 1 kg boter was gemiddeld 26 kg melk nodig.

Ziekte

Als de koeien waren besmet met de gevreesde ziekte mond- en klauwzeer mocht er beslist geen melk worden geleverd aan de fabriek. De meeste koeien overleefden deze ziekte door strenge maatregelen van ontsmetting te nemen. Ook werd er dan secuur gecontroleerd door een deskundige of de ziekte voorbij was. Zelfs de burgemeester bemoeide zich daarmee door zich op de hoogte te laten stellen van het verloop van de ziekte en het herstel van het vee. Mocht er toch een koe doodgaan, dan moest die onder toezicht van een door de gezondheidsinspectie aangestelde controleur worden begraven op het erf van de boer. Vervoer van de koe naar elders was streng verboden wegens besmettingsgevaar.


Staatscourant

Er werd door de bestuursleden van Gellicum een geldlening aangegaan voor de aankoop van een terrein, de bouw van de fabriek en het aanschaffen van de machines, werktuigen en gereedschappen. De plaatselijke aannemer Leonardus Struijcken zorgde voor de bouw van het fabriekje van circa 6 bij 6 meter, nadat een aanwezige schuur was gesloopt. Twee procent van alle inkomsten werd gebruikt om de lening af te lossen.


In de Nederlandsche Staatscourant van 19 april 1896 werd vermeld dat er in Gellicum een roomboterfabriek was opgericht. Gellicum was niet het enige dorp waar dat gebeurde. In dezelfde tijd werd er te Rhenoy ook eentje opgericht met de naam ‘Roomboterfabriek Rhenoy en Acquoy’, die tot 1914 zou bestaan. Ook in o.a. Beesd, Maurik, Buren en Leerdam werd een zuivelfabriek gevestigd. De fabriek in Buren heette “Oranje” en startte begin oktober 1895.


Personeel

Om de roomboterfabriek in werking te houden was er personeel nodig om de machines te bedienen. Dorus de Waal, *1880, werd de eerste botermaker. Na 8 jaar hield hij het voor gezien en verhuisde in mei 1904 naar Zeist en vervolgens naar Nijmegen. Zijn opvolger werd Wout van Lith, *1870. Hij volgde elders een cursus om zich te bekwamen in het maken van boter. Gedurende de periode 1904-1918 bleef hij werkzaam in de boterfabriek. De personeelsleden wogen de aangevoerde melk, bepaalden het vetgehalte en verpakten de roomboter in kuipjes of tonnetjes, die voor de koeling werden bewaard in de kelder onder het gebouw. Op de lage zolder werd allerlei materiaal bewaard, dat nodig was bij de bereiding van boter.

Bij grote drukte of in noodgevallen hadden ze hulp van een melkknecht. Theodorus van den Heuvel was zo’n knecht. Hij werd geboren in 1881, maar zijn vader, die getrouwd was met Anna van Gemert, overleed vroeg. Theodorus kon goed leren. Hij wilde vooruit komen in de wereld en werd botermaker door te gaan werken op de roomboterfabriek in Gellicum en daarna in Rhenoy, omdat hij daar wat meer geld kon verdienen. Door avondstudie ontwikkelde hij zich verder en solliciteerde naar een betrekking op een boterfabriek te Deventer. Hij werd aangenomen en verhuisde naar deze stad.


Als er weinig melk werd geleverd werd er halve dagen gewerkt. Jacobus Buysing, hoofd der R.K. school, verzorgde en beheerde de administratie van de roomboterfabriek. Tijdens de jaarvergadering bracht hij verslag uit over het wel en wee van het bedrijf.

Op 30 juli 1910 plaatst het bestuur een advertentie in “De Geldermalser” om de lezers er op attent te maken dat er roomboter in voorraad is voor de verkoop.


In ‘De Geldermalser’ d.d. 14 maart 1914 lezen we een kleine, maar interessante advertentie:’Te koop een vertrouwde, veel melkgevende drachtige koe, waarvan melkstaat aan de Boterfabriek te Gellicum voorhanden. Adres “De Remketting”, Gellicum’.


Hieruit blijkt dat de fabriek een melkstaat bijhield van de koeien, waarvan de melk aan de fabriek werd geleverd. De eigenaar van dit rund was Hendrik van Gemert (*1862), landman en kastelein van het bekende café, die hier in het eerste huis van het dorp samenwoonde met zijn zus Aleida en zijn stiefbroeder Quirinus van Roden (*1857).

Concurrentie

De eerste tien jaren ging het de onderneming voor de wind. In ‘De Geldermalser’ van 18 mei 1907 lezen we: ‘Wegens uitbreiding der fabriek, door toetreding van leveranciers uit Rumpt, nog voorradig prima kwaliteit Roomboter, ook zeer geschikt om in te maken.’ De prijs van een halve kilo Gellicumse boter bedroeg in 1910 70 cent. De zaak floreerde en men was tevreden. De uitbreiding van het gebouw omvatte ongeveer 20 vierkante meter. In 1913 komt er echter een onaangename ommezwaai. Er gaat een melkboot varen door de Linge tussen Geldermalsen en Gorinchem. Die boot was eigendom van Van den Bergh uit Rotterdam, die later samenwerkte met Jurgens en tenslotte uitmondde in de nog bestaande Unilever. Van den Bergh Limited betaalde een hogere prijs voor de melk, nl. 6 cent per liter en haalde zoveel mogelijk melk op in alle Lingedorpen. In Gellicum werd de melk geladen bij de bol van Gijs van Dijk-het Boerenbondsgebouw aan de Lingedijk. De concurrentie was zwaar door de halve cent per liter die de Rotterdammer méér betaalde voor de melk. Een aantal roomboterfabrieken in de buurt legden het loodje. In april 1916 is de Gellicumse roomboterfabriek genoodzaakt om alleen ’s morgens tot half twaalf geopend te zijn. De oorzaak hiervan is, dat er steeds minder melk wordt aangevoerd en Van den Bergh meer melk ophaalt. Het komt zelfs zo ver, dat de leden in hun vergadering d.d. 8 april 1916 besluiten om de zoete melk gezamenlijk te verkopen aan Van den Bergh en er plannen zijn om hun eigen fabriek stop te zetten. ‘Een groot ongerief zal dit worden voor vele inwoners te Gellicum en omstreken, wat het koopen van boter, zoete en karnemelk betreft,’ schrijft ‘De Geldermalser.’



Twijfel: stoppen of doorgaan?

Een week later besluit het bestuur dat de roomboterfabriek zal blijven doorwerken en maakt dit bekend in de krant. De inwoners van Gellicum vernemen dit bericht met vreugde en voldoening. Maar in dezelfde week kan men lezen dat het vervoer van melk van de Lingedorpen naar Rotterdam zo sterk is toegenomen dat er  een tweede boot in de vaart is gebracht. Dat betekent dat steeds meer boeren de melk van hun koeien leveren aan Van den Bergh Limited.


Zo sukkelt de fabriek in Gellicum toch nog een jaartje voort tot het doek definitief valt. In een bijzondere ledenvergadering wordt besloten om per zaterdag 26 mei 1917 met de werkzaamheden te eindigen. Graag hadden ze in juli hun 21-jarig bestaan willen vieren, maar het had niet mogen lukken. Zware concurrentie en ook tweedracht in het dorp was de drijfveer dat de fabriek moest ophouden te bestaan. De laatste vier jaar had men te kampen met veel tegenspoed en men werkte elkaar tegen. Dankbaar waren de inwoners jegens degenen die hebben geprobeerd  om deze kleine tak van industrie draaiende te houden voor Gellicum, maar het lukte tenslotte niet. Het spreekwoord ‘Eendracht maakt macht, Tweedracht breekt kracht’ lag bij menigeen voor op de tong.


Omstreeks 13 juni 1917 kent Van den Bergh tegenslag wegens de tijdsomstandigheden van de Eerste Wereldoorlog. De onderneming moet het ontvangen van melk tijdelijk staken op de Boven-Linge. De melkboot ‘IJselmonde’ heeft het vervoer gestaakt en nu kunnen de melkleveranciers  weer zelf karnen. Nog geen week later is de melkboot weer in de vaart, maar dan wel eens per dag om melk op te halen.


Pogingen om de roomboterfabriek in Gellicum weer nieuw leven in te blazen worden er niet meer ondernomen en hebben tenslotte geen schijn van kans. Er vinden geen activiteiten meer plaats en het moet een triest gezicht zijn geweest om het gebouw werkloos te zien staan. Er zit niets anders op om het hele gedoe af te stoten. Het bestuur plaatst in ‘De Geldermalser’ van 1 juni 1918 een advertentie, waarin staat dat de voormalige boterfabriek met de bijbehorende grond publiek zal worden verkocht.


De inzet in herberg ‘De Rosenboom’ komt aanvankelijk uit op f 600,-, geboden door Willem Lievaert, timmerman te Schoonrewoerd en wordt een week later verhoogd naar f 850,- . Op 25 juni 1918 vindt de definitieve verkoop plaats, inclusief de complete inventaris, die duidelijk omschreven in de krant komt te staan. Inmiddels is de coöperatie bij notaris P.M. Ingenegeren te Rumpt reeds op 23 mei 1917 officieel ontbonden en kan het voormalige bestuur – Jan C. Tucker, Gerrit van Iterson en Martinus H. de Waal – in hun kwaliteit van liquidateuren de zaken verder afwerken. De uiteindelijke koper wordt Jacobus J. Sprenger, koopman te Rotterdam, voor f 850,-, want niemand verhoogde dit eerdere bod. In de koopvoorwaarden staat o.a. nog te lezen dat de gehele inboedel binnen veertien dagen uit het gebouw moet zijn gehaald.

Het laatste teken van leven van de voormalige boterfabriek vinden we in ‘De Leerdammer’ van 11 december 1918 in een kleine advertentie, waarin de afbraak van het pand te koop wordt aangeboden; deze bestaat uit stenen, planken en ribben. De jonge en sterke overbuurman Theo Versteegh neemt voor een onbekend bedrag deze sloop voor zijn rekening. Het meeste materiaal van deze afbraak wordt hergebruikt voor het bouwen van een schuur achter herberg ‘De Rosenboom’, op de plaats waar voorheen de schietbaan van de vroegere handboogschutterij lag. Een reep natuursteen boven de achterdeur van deze schuur herinnert ons nog aan de Coöperatieve Roomboterfabriek Gellicum. Het perceel grond werd later doorverkocht aan Sies van Leeuwen, die inmiddels het belendende huis aan de Vlietskant 3 bewoonde.


Geraadpleegde bronnen:

Kranten ‘De Geldermalser’ en ‘De Leerdammer’

Notarieel archief van notaris C.J.H. van Kessel en P.M. Ingenegeren; standplaats Rumpt.

Bevolkingsregister van Gellicum; jaar 1900-1925

Met dank aan:

dhr. Martinus van Dijk

Henk Versteegh

Hans Pippel

mevr. Alie Verweij-Pippel, voor hun mondelinge informatie en foto’s.

BRON: https://geschiedenisgeldermalsen.nl/2016/11/16/roomboterfabriek-te-gellicum-1896-1918/

Gellicum (P) ?  1896 - 1918

Gellicum - 1/2

voorgaande pagina

Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl

voorgaande pagina