#42/2020-08-08

naar boekenlijst volgende boek voorgaande boek versie-7.0

Zuivelhistorienederland.nl

voorgaande

voorgaande

 Ophalen Tekstdeel  boek

 Ophalen Notendeel boek

Dekker J. C. - Zuivelcoöp. op de zandgronden in N-Brabant en Limburg 1892-1950

CZ. ‘H. Maria’ Panningen                   Bron: RANB, AVDC

CZ. ‘De Beersen’ Middelbeers             Bron: RANB, AVDC

CZ. ‘St. Clemens’ Nuenen                     Bron: RANB, AVDC

CZ. St. Jan’ De Oerle                                  Bron: RANB, AVDC

Vervolg

In de sociologie werd indertijd bij het gebruik van bovengenoemd begrippenpaar inderdaad een relatie gelegd met de feitelijke ontwikkelingen in de landbouw. Als een belangrijk aspect van het traditionele cultuurpatroon werd namelijk vaak de gebondenheid aan het traditionele, zelfverzorgende bedrijf genoemd, hetgeen Dekker nu opnieuw doet. Ze had echter naar mijn overtuiging moeten beseffen dat een dergelijke benadering voor een historische studie als de hare niet erg werkzaam is. Het bij voorbaat bestempelen van een samenleving als ‘traditioneel’ zegt weinig of niets over de samenleving zelf (net zo min overigens als het label ‘modern’ dat in feite doet). Men meet haar alleen maar af aan de ‘moderne’ tijd. De ontegenzeggelijk gerin­gere dynamiek van het verleden laat men aldus geheel wegvallen tegen de geweldige dyna­miek van die ‘moderne’ tijd. Dat nu is weinig zinvol, juist als het er om gaat die veranderingen in het verleden op te sporen en begrijpelijk te maken. Aan de hand van zijn studie over de introductie en verbreiding van de tabaksteelt onder de ‘arme, kleine’ Veluwse boeren in de zeventiende en achttiende eeuw had Roessingh in die zin dan ook al gedemonstreerd dat het weinig vruchtbaar is met een dergelijk dichotoorn begrippenpaar te werken. Helaas wordt Roessinghs boek (uit 1976!) naast de vele oudere sociologische literatuur die de revue wél passeert, door Dekker niet gebruikt of zelfs maar genoemd en dat is jammer, juist voor een studie als deze.


Bovendien: ‘zelfverzorging’ lijkt bij dit alles een weinig geschikt criterium te zijn om greep te krijgen op de aard en ontwikkeling van het vroegere landbouwbedrijf. Zelfverzorging was geen doel op zich, maar eerder harde noodzaak en het was tot in veel latere tijd de gewoonste zaak van de wereld, niet alleen op de kleine bedrijven van de zandgronden. Wie in dit verband bijvoorbeeld ook de betreffende paragrafen uit het bekende rapport van de Landbouwcommissie van 1886 over de toestand van de landbouw in Nederland goed leest, wordt duidelijk hoezeer de - weliswaar ‘eenvoudige’-boereneconomie van de zuidelijke zandgronden produceerde voor de handel en hoezeer deze in de voorgaande drie decennia had geprofiteerd van de moge­lijkheden die de exportmarkt bood. Veel rapporteurs signaleerden ook de verbeteringen die er in de voorgaande decennia bereikt waren. Dekker zelf lijkt met dit criterium dan ook wel te hebben geworsteld. Zo constateert ze in het tiende hoofdstuk bijna verwonderd dat na de om­wenteling die de coöperatieve melkverwerking (en alles wat daarmee annex was) bracht, zelf­voorziening dominant bleef (506-507).


In weerwil van deze kritiek moet hier vooral toch ook worden gezegd dat Dekker een belang­rijk boek heeft geschreven dat een grote aanwinst is voor de agrarische geschiedenis van ons land over de afgelopen honderd jaar. Het geeft een gedetailleerd beeld van de ontwikkelingen in de zuivelsector na 1890, een zeer cruciale periode in de geschiedenis van de Nederlandse landbouw. Tegelijkertijd echter maakt ze ongewild ook duidelijk hoezeer de geschiedenis van landbouw en samenleving op zuidelijke zandgronden van vóór die tijd nog steeds een witte vlek is op de kaart van agrarischhistorisch Nederland.


        Jan Bieleman

tekstdeel boek ophalen

Recentie-1

Bron: http://www.nrcboeken.nl/recensie/brabantse-keuterboeren-waren-vindingrijk (404)


‘Brabantse keuterboeren waren vindingrijk’

Dinsdag 10 december 1996 door Max Paumen (NRCboeken.nl )


Boeren zijn achterlijk en dom. Vooroordelen zijn er omtrent hen genoeg. De boeren op de Bra-bantse en Noord-Limburgse zandgronden waren bovendien arme donders, wat hun achterlijk-heid nog eens zou hebben vergroot. Maar juist wegens die armoede bleken ze bijzonder vin-dingrijk te zijn. “Door actief handelen en collectief optreden vormen de boeren een machtsblok waarmee ze hun slechte situatie aanmerkelijk weten te verbeteren. Ze hebben hun lot door de oprichting van de coöperatieve zuivelindustrie in eigen hand genomen en met succes.”  (verder)

Recentie-2

http://bmgn.knhg.nl/D/Dekker__J._C._-_Zuivelcooperaties_op_de_zandgronden_in_Noor.pdf


Door J. Bieleman


Eind maart 1892 begon een aantal boeren in het Noord-Limburgse Tungelroy (bij Weert) in het bakhuisje van H. Peerlings naar Belgisch voorbeeld met het gezamenlijk verwerken van hun melk tot boter. Het was het kleine begin van wat uiteindelijk zou uitgroeien tot een van de grootste ondernemingen op het gebied van de zuivelbereiding in ons land, de Campina Melk­unie. De geschiedenis van die coöperatieve zuivelbereiding op de zuidelijke zandgronden tot 1950 heeft Janine Dekker, van oorsprong sociologe, uitvoerig beschreven in haar proefschrift, dat ze in december 1996 verdedigde aan de Katholieke universiteit Brabant.  (Verder)


Zuivelcoöperaties op de zandgronden

in Noord-Brabant en Limburg 1892-1950.

Dissertatie Katho­lieke universiteit Brabant 1996;

Middelburg: J. C. Dekker, 1996,  ISBN 90-9010094-6

Melkbussen boenen                                Bron:   KUB

CZ. ‘St. Lucia’  Oisterwijk                    Bron: RANB, AVDC

CZ. ‘St. Benedictus’ Eersel                    Bron: RANB, AVDC

CZ. ‘St. Martinus’ Venlo                         Bron: RANB, AVDC

Drenkend paard melkrijder                  Bron: RANB, AVDC

CZ. ‘St. Anthnius Abt’ Stramproy          Bron: RANB, AVDC

Vervolg recentie J. Bieleman


In haar boek betoogt ze in gedreven stijl dat de totstandkoming van deze kleine - en in onze ogen uiterst primitieve - fabriekjes een hefboomfunctie vervulde in het complex van vernieuwingen dat vanaf omstreeks 1890 het platteland van de zuidelijke zandgronden snel van karakter deed veranderen. Daarbij werd geprofiteerd van de aantrekkende conjunctuur en de snelle ontwik­kelingen op het gebied van infrastructuur en techniek.


Na de inleiding en een hoofdstuk waarin de situatie in de landbouw op de zuidelijke zand­gronden van vóór 1890 wordt geschetst, volgen acht hoofdstukken, verdeeld over een viertal thema's, door Dekker als ‘kaders’ aangeduid. In feite gaat het daarbij om evenzovele invals­hoeken van waaruit opkomst en ontwikkeling van de coöperatieve zuivelbereiding worden benaderd. In de eerste plaats komt daarbij het feitelijk ontstaan van de coöperaties en hun ontwikkeling in tijd en ruimte aan de orde. Dit deel van het boek omvat een gedetailleerde beschrijving van de gang van zaken in onderscheiden sociaalgeografische regio’s in beide zuidelijke provincies. Vervolgens komt in een tweede kader, ook vaak heel gedetailleerd, de technologie van de zuivelbereiding en de organisatie van de afzet aan de orde. Binnen een derde kader worden de economische facetten behandeld van deze eerder beschreven ontwik­kelingen voor het landbouwbedrijf. Ten slotte wordt binnen het vierde kader uitgebreid inge­gaan op de vele andere organisaties die op het terrein van de landbouw werkzaam waren en last bul not least wordt de socioculturele transformatie uiteengezet die gepaard ging met het ontstaan en de verdere ontwikkeling van de zuivelcoöperaties. In feite is dit hoofdstuk het culminatiepunt van het hele boek, dat als een van de ondertitels Een mentaliteitsstudie voert. Ten slotte is er dan nog een elfde, evaluerend hoofdstuk.


Het 626 pagina's tellende boek is opvallend breed van opzet. De vraag is echter of heel die breedte echt zinvol was. Juist door de brede opzet namelijk, valt het ontbreken van een aantal elementen uit het hele complex van ontwikkelingen extra op; elementen, die de heroriëntatie van landbouw en platteland op de zandgronden mede mogelijk maakten. Zo de varkenshouderij. Hoewel op de ontwikkelingen in de rundveehouderij vrij uitvoerig wordt ingegaan, blijft de varkenshouderij als onlosmakelijk onderdeel van het productiecomplex op wat landbouw­kundigen het 'etagebedrijf ' plachten te noemen, buiten beeld. Dat is jammer, want men kan stellen dat het succes van de coöperatieve zuivelbewerking niet zo groot zou zijn geweest als ook de varkenshouderij zich niet zó ontwikkeld had als ze deed. Al in de eerste decennia van de twintigste eeuw werd het varken - terecht - als het belangrijkste landbouwhuisdier van de zandgronden beschouwd. Weliswaar speelde het in Brabant aanvankelijk een wat minder grote rol dan elders in de zandgebieden, maar het is ook daar te belangrijk geweest om in de brede opzet die Dekker koos, geheel buiten beschouwing te laten. Nog een voorbeeld. Hoewel de kunstmest op bladzijde 406-407 wél de nodige aandacht krijgt, ontbreekt deze voor een andere landsaving innovatie, namelijk het toenemende gebruik van buiten het bedrijf gepro­duceerde en aangekochte voedermiddelen; een zeer belangrijke ontwikkeling, die een onlos­makelijk onderdeel vormde van het complex van innovaties waarvan de zuivelfabriek er één was!


Veel problematischer echter is de naar mijn smaak essentieel verkeerde insteek die Dekker kiest met de wijze waarop ze zich in haar beeldvorming laat leiden door oudere - verouderde - sociologische literatuur op het gebied van de plattelandsontwikkeling. Het hele betoog rond de introductie van de fabrieksmatige zuivelbereiding en de daarmee gepaard gaande verande­ring van landbouw en platteland wordt door haar namelijk opgespannen in termen van een transformatie - in socioculturele zin - van een zogenaamd ‘traditioneel, agrarisch-ambach­telijk cultuurpatroon’ naar een 'modern, industrieel-dynamisch cultuurpatroon'. Ze beschrijft hoe de ontwikkeling van de Zuid-Nederlandse zuivelindustrie begint met de oprichting van het kleine fabriekje inTungelroy in 1892, en dat is in die zin voor haar dan ook het jaar ‘nul’. Als gevolg van deze werkwijze worden in feite alle voorgaande ontwikkelingen gladgestreken en gereduceerd tot een monoliet, waaraan in navolging van sociologen als Wichers het etiket ‘traditioneel’ is gehangen. (Als de kern van het eerstgenoemde cultuurpatroon werd door deze sociologen doorgaans gezien de negatieve houding ten aanzien van verandering. Velen van hen die het begrippenpaar hanteerden, gingen er zonder meer van uit dat de plattelands­samenleving van vóór 1900 zich kenmerkte door stabiliteit en verstarring.) Onloochenbaar is dat er natuurlijk heel veel gebeurde op het platteland van de zandgronden vanaf circa 1890, maar hoe zou een toekomstig historicus, sprekend in dezelfde soort termen over de jaren zestig en zeventig, de stormachtige ontwikkelingen die zich toen op het Nederlandse platteland vol­trokken, moeten interpreteren?

Vervolg recentie Max Pauman NRCboeken..............


Dat schrijft Janna Catharina Dekker, een Zeeuwse van 31 jaar, in haar proefschrift Zuivelcoöperaties op de zandgronden in Noord-Brabant en Limburg 1892-1950. Ze promoveerde er onlangs op aan de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg.Norbertijner pater Gerlacus van den Elsen uit Gemert, die precies 100 jaar geleden de stoot gaf tot de oprichting van de stands-organisatie van de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond (NCB), zou, mocht hij het nog hebben kunnen meemaken, ingenomen zijn geweest met hetgeen hij op gang bracht. Hij wilde de toen achtergestelde boerenstand verheffen en passant behouden voor het rooms-katholicisme. Niet alleen, zoals Dekker schrijft, hebben de boeren zich daarmee een alleszins redelijk bestaan opgebouwd, maar ze verwierven zich er ook een beter maatschappelijk aanzien mee.


Zeker in Noord-Brabant is de agrarische sector en de daarvan afgeleide industrie de economische motor en nemen de boeren met 66 procent nog altijd het meeste grond in beslag. Ze leveren 20 procent van de Nederlandse agrarische produktie. Maar op het moment dat ze dachten de buit binnen te hebben gehaald en dat ze het van sappelen en steeds maar uitbreiden moede hoofd eindelijk eens te ruste zouden kunnen leggen, probeert men delen van hun land in te palmen voor uitbouw van de steden en moeten ze zich als notoire milieuvervuilers wapenen tegen de boosheid van de burgers. Dekker neemt het voor ze op, want anders dan wellicht wordt verondersteld zijn ze, dat heeft hun geschiedenis overduidelijk aangetoond, “wél bereid tot veranderingen en ze zoeken daarbij hun kracht in de onderlinge samenwerking, aanvankelijk het eerst bij de boterbereiding. “Tradities”, aldus Dekker, “geven hierbij wel de richting aan, maar vastgelopen is men er bepaald niet in.”


Als er ooit een mooi gedenkteken is opgericht voor de keuterboeren van weleer dan is het in het proefschrift van Dekker. “De grote mentale stap naar organisatie in een coöperatieve vereniging toont de flexibiliteit van denken en handelen van boeren en boerinnen”, zoals ze vaststelt. Zo was het toen, zo is het nu nog steeds. Het moet in dat licht gezien toch al heel gek lopen willen de boeren en boerinnen anno 1996 geen antwoord weten te vinden op het probleem met de mest waar veel te grote hoeveelheden van zijn waardoor het milieu wordt belast met fosfaten en nitraten en de lucht wordt verontreinigd met ammoniak. Tekenen wijzen erop dat ze ook daarin een voor hen gunstige richting insloegen. Gedwongen inkrimping van de veestapel wat lange tijd de dreiging vanuit Den Haag was om het mest- en milieuprobleem beheersbaarder te maken, is van de baan sinds ze daarover onlangs in principe overeenstemming bereikten met de verantwoordelijke ministers. Ze mogen nu werken aan een eigen mestplan. De boer die netjes werkt wordt beloond, wie dat niet doet wordt alsnog gestraft met heffingen.


Dekkers proefschrift vertelt bijna alles over het wel en wee op het Brabantse en Noord-Limburgse platteland dat zeker in het begin, maar nu nog steeds, een sterk roomskatholiek stempel droeg. De geestelijk adviseurs van de NCB en van de Liburgse LLTB zitten nog altijd op sleutelposities. Boeren die in de problemen komen weten zich ook nu nog gesteund door de solidariteit van hun collega's.


Het proefschrift is een onmisbare bijdrage aan de beeldvorming van vooral de Brabantse en Noord-Limburgse boeren, maar eigenlijk van de boeren in het algemeen. De nostalgie oproepende illustraties van boerinnen met mutsen op die in Breda ter botermarkt gaan ondersteunen het beeld dat men zich al lezende van de sector vormt. Bovendien voert Dekker de pen vaardig zodat iemand die eenmaal begint te lezen niet meer kan ophouden in het lijvige boek van ruim zeshonderd pagina's.


Max pauman

 terug naar top

 terug naar top

 terug naar top

   Geen frame - ga naar - www.zuivelhistorienederland.nl